zaterdag 28 april 2012

De Nutsbibliotheek van Middelharnis-Sommelsdijk. Ook voor vissers.

Leescultuur
Naar de leescultuur op Goeree-Overflakkee in de negentiende eeuw is door Herman Paul onderzoek gedaan (1). Vanaf 1800 heeft zich - ook op Goeree-Overflakkee- de zogeheten "leesrevolutie" voltrokken. Deze term, afkomstig van de Duitse historicus Rolf Engelsing, slaat op de toenemende belangstelling van mensen voor het lezen van boeken, kranten en tijdschriften. Er kwam een breder lezerspubliek, lectuur kwam gemakkelijker binnen het handbereik van de burgerij en er kwamen steeds meer ontspannende boeken en boeken die gericht waren op de "volksopvoeding".
Ook op Goeree-Overflakkee, een geïsoleerd gebied waar het grootste deel van de laagopgeleide bevolking in de landbouw de kost verdiende, kwamen volksbibliotheken en leesgezelschappen van de grond.

Lager onderwijs
Voor de 21.000 inwoners van Goeree-Overflakkee waren er rond 1840 veertien openbare lagere scholen met 's zomers 1.440 leerlingen en in de winter 2.270 leerlingen (cijfers gebaseerd op Ds. Boers). In de zomer moest er op het land gewerkt worden of in de huishouding. De kwaliteit van het onderwijs was soms ver onder de maat. Op de school in Middelharnis lag in 1873 het zwaartepunt op zingen.
Schoolbibliotheken vormden een stimulans voor het lezen, alleen waren die bibliotheken soms heel beperkt. In Middelharnis omvatte de schoolbibliotheek in 1874 maar 24 boeken, de onderwijzer vroeg de gemeenteraad om 100 gulden voor de bibliotheek.

Leesgezelschappen
Ooltgensplaat, Oude-Tonge, Nieuwe-Tonge, Sommelsdijk en Goedereede kenden één of meer leesgezelschappen voor de hogere burgerij.
Het oudste leesgezelschap was de Onderlinge Vriendschap te Sommelsdijk uit 1825, opgericht door acht jonge mannen die niet alleen boeken lazen, maar ook spreekbeurten hielden. Op 7 december 1841 hield het lid J. Jongejan een spreekbeurt over "de ontwikkeling en voortgang van onzen geest in dit en in een volgend leven". Jacob Jongejan was drukker in Sommelsdijk (o.a. van het boek van Ds. Boers) en bibliothecaris van de Nutsbibliotheek van 1837-1868 (2).

Nutsbibliotheek
Het departement Middelharnis-Sommelsdijk van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen werd in 1810 opgericht en opende in hetzelfde jaar een bibliotheek.

Uitleningen:
1818:  690 aan 127 lezers
1827:1.600
1832:2.000
1837:2.312
1843:3.000 aan 60 lezers
1900: 3.000 aan 100 lezers.

De collectie bestond uit tweedehands boeken onder andere van particulieren en van het leesgezelschap Onderlinge Vriendschap in Sommelsdijk. Ook het Hoofdbestuur van het Nut in Amsterdam stuurde regelmatig boekjes op soms in grote aantallen om op het eiland te verspreiden (bijvoorbeeld 200 boekjes over koepokinenting in 1815).
Het bestuur van het departement koos op den duur voor een onafhankelijke koers, zonder advies, toezicht en "boekenkisten" van het hoofdbestuur. Men wilde naar eigen inzicht handelen, rekening houdend met "plaatselijke toestanden".
Wat deze plaatselijke keuze voor de selectie van boeken betekende, is niet duidelijk; er zijn alleen catalogi uit 1894 en later bewaard gebleven. Dat er prekenbundels, een kinderbijbel en de beschrijving van het eiland Goeree-Overflakkee door dominee Boers in de collectie zaten ligt voor de hand.
Uit de catalogus van 1894 blijkt dat de doelstellingen van volksopvoeding en educatie op de achtergrond waren geraakt: 64% (473 boeken) van de collectie bestond uit romans waaronder 22 romans van E. Marlitt, A. Trollope en G.P.R. James. Sir Walter Scott en Jules Verne waren ook goed vertegenwoordigd. Van de 24 poëzieboeken noemen we Ten Kate, Van Alphen, Beets en Tollens. De categorie godsdienst, zedenleer, opvoeding en onderwijs telde 69 titels. Het aandeel van de ontspannende lectuur nam tussen 1894 en 1921 toe naar 73% van de collectie (die groeide van 738 naar 1.112 banden).

Lezerspubliek
De secretaris van het Nut meldde in 1890 dat  "de lezers behooren tot de burgerklasse, arbeidende stand en visschers". De vissers vormden een bijzonder publiek aangezien ze boeken meenamen op de lange zomerreizen. Een mooie service van de Nutsbibliotheek!
In de boeken zal waarschijnlijk alleen op zondag gelezen zijn, omdat daar verder aan boord geen tijd voor was. Een oud-visser vertelt (3).

Op zondag werd er niet gevist. Er werd uit de Bijbel gelezen, er stonden een of twee personen op wacht. Twee keer per dag werd een uur kerkdienst gehouden. 
Voor de godsdienstoefeningen aan boord werd het boek "De Christelijke Zeevaart" van N.S. van Leeuwaarden gebruikt.



Visser vermoedelijk uit Middelharnis, ca. 1885
op de tafel een boek, foto afkomstig van de familie De Moei


© Marlies Jongejan, maart 2024


1. Paul, Herman. Leescultuur op Goeree-Overflakkee in de negentiende eeuw. In: De Negentiende Eeuw; documentatieblad Werkgroep 19e eeuw. 24(2000)2, 98-121.
2. Vos, K. Gedenkschrift ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het departement Middelharnis-Sommelsdijk der maatschappij tot nut van 't algemeen uit aantn. van Jan van Schouwen Cz. (Middelharnis 1910), 31-36. 
3. Interview met een inwoner uit Middelharnis ZB 1903A11b

maandag 23 april 2012

Weduwen in Middelharnis 1869

Omdat vrouwen meestal ouder worden dan mannen en ook omdat mannen vaker hertrouwen  zijn er altijd meer weduwen dan weduwnaars. In de negentiende eeuw werden regelmatig volkstellingen gehouden waar ook de burgerlijke staat van alle inwoners keurig genoteerd werd. Tegenwoordig staan die tellingen op een website. Zo kunnen we terugzoeken hoeveel weduwen en weduwnaars er op een bepaalde datum waren. Helaas zijn de gegevens per gemeente niet voor alle jaren beschikbaar. Voor de periode 1840-1869 heb ik ze wel teruggevonden op de website volkstellingen.

In de beschrijvingen van de vissersfamilies uit Middelharnis zijn we veel vrouwen tegengekomen die weduwe zijn geworden toen hun de man omgekomen was bij een scheepsramp. Het is logisch om te denken dan er in Middelharnis meer weduwen waren dan gemiddeld in Nederland.
Dit blijkt voor een aantal aantal jaren inderdaad zo te zijn. Landelijk waren er twee weduwen op één weduwnaar. In Middelharnis in 1869 vijf weduwen op twee weduwnaars.
Voor 1849 moeten we bij de hoge cijfers eerder denken aan sterfte door de aardappelcrisis en de cholera als oorzaak dan aan scheepsrampen.


weduwnaarsweduwenverhoudingverhouding
MiddelharnisNederland
1840511132,22,3
1849591502,52,1
1859581302,22,1
1869501232,52
Verhouding tussen het aantal weduwen en het aantal weduwnaars
in Middelharnis en in heel Nederland 1840-1869


In de jaren '60 van de negentiende eeuw zijn de volgende sloepen uit Middelharnis met de volledige bemanning van twaalf tot dertien personen vergaan.
- Vrouw Aplonia in 1863 (ca. 10 weduwen)
- Eben Haëzer in 1863 (ca. 9 weduwen)
- Lucretia Adelaïde in 1865 (6 weduwen)
- Wisselvalligheid in 1867 (9 weduwen)


Het in verhouding grote aantal weduwen in 1869 is dus mede veroorzaakt door deze scheepsrampen.

Gerrit van den Nieuwendijk was één van de bemanningsleden van de Lucetia Adelaïde die in 1865 met man en muis in verging. Na de dood van Gerrit begint zijn weduwe Jannetje de Waard een winkeltje in een kelderwoning aan de Nieuwstraat (zie ook de tekst van 20 februari 2012). Jannetje de Waard was dus één van de weduwen van 1869.

Door de ramp met de sloep Middelharnis in 1872 werden negen vrouwen weduwe.
Bij de Zeemanshoop 1895 waren het er zeven, bij de Luctor et Emergo in 1910 zes en bij de ramp met de Anne in 1912 werden acht vrouwen weduwe (1).

Bron:
www.volkstellingen.nl

1. Aantallen weduwen ontleend aan krantenberichten ten tijde van de scheepsrampen.

zaterdag 21 april 2012

Leendert de Waard (1795-1828) en Elisabeth Breeman (1800-1863)

Ouders
Leendert de Waard is een zoon van Jan de Waard, stuurman, en Johanna Visser. Leendert is geboren op 6 april 1795. Zie bericht op dit weblog van 1 maart 2016.
Elisabeth Breeman is op 18 juni 1800 geboren, dochter van Jacob Breeman en Klaasje Vlietland.


Huwelijk en kinderen
Elisabeth Breeman en Leendert de Waard trouwden op 5 september 1819, hij was 24 en zij 19 jaar oud. 
Drie maanden na het huwelijk is op 16 december 1819 dochter Johanna geboren. Aaltje volgt op 7 mei 1822, Elisabeth op 6 mei 1824, Klaasje op 25 september 1825 (overleden 19 maart 1826), Jan op 25 oktober 1826 en Leendert op 27 juni 1828.

De scheepsramp van 1828
Leendert de Waard is al op jonge leeftijd schipper geworden waarmee hij de verantwoordelijkheid over het schip en de twaalfkoppige bemanning had. Op 5 maart 1828 is zijn sloep Catharina Elisabeth bij Egmond in een storm vergaan. Zijn broer Johannis was met zijn schip in de nabijheid maar verloor hem uit het oog. Onderstaand artikel geeft de toedracht van de ramp weer.







Nabestaanden
Zeven weduwen, zestien kinderen, twee moeders, een vader en een zuster werden de jaren erna ondersteund.


Arnhemsche Courant 23 februari 1832


Het departement Middelharnis van de Maatschappij tot nut van 't algemeen heeft de inzamelingsactie gehouden die ook door andere departementen werd opgepakt (1). Minimaal zeven jaar lang werd een jaarlijks een bedrag beschikbaar gesteld, ook om de kinderen naar school te laten gaan.

Elisabeth is dus de eerste jaren geholpen om in haar levensonderhoud te voorzien. In 1839 is ze hertrouwd.
Zoon Leendert is geboren 3 maanden nadat zijn vader was verdronken. Elisabeth Breeman bleef dus achter met vijf kinderen onder de 10 jaar.
Dochter Elisabeth overleed in 1829, 5 jaar oud; Leendert in 1830, 2 jaar oud
In het jaar 1839 is de oudste dochter Johanna getrouwd op 3 september. 
In dezelfde maand op de 23e hertrouwt Elisabeth op 39-jarige leeftijd met Abram van Dalen, weduwnaar 39 jaar. Ze krijgen een dochter Jannetje in 1840. De tweede dochter Aaltje wordt geboren op 12 november 1843; ze wordt maar een dag oud.
Zij was genoemd naar dochter Aaltje de Waard die in januari 1843 overleden was, 20 jaar oud.
Jan de Waard is in 1851 getrouwd.
Elisabeth Breeman en haar tweede man Abram van Dalen zijn allebei in 1863 overleden; zij in januari, hij in april.

1. Vos, K. Gedenkschrift ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het departement Middelharnis-Sommelsdijk der maatschappij tot nut van 't algemeen uit aantn. van Jan van Schouwen Cz. . Middelharnis, 1910.



Gerrit Jongejan (1794-1844) en Trijntje Dupré (1798-1843)

Ouders, broers en zussen
Gerrit Jongejan is de vijf jaar oudere broer van betovergrootvader Jakob Jongejan, ze zijn zonen van Arie Pietersz. Jongejan en Maria Stapel. De naam Gerrit is in de familie gekomen via de vader van Maria, Gerrit Stapel. Zie bericht van 5 februari 2012 op dit weblog. Trijntje Dupré (ook wel Du pré, Duprée) is een dochter van Marinus Duprée (visser) en Teuntje van den Berg.

Huwelijk en kinderen
Gerrit was 24 en Trijntje 20 toen zij op 5 augustus 1818 trouwden. In augustus trouwen was voor vissers erg ongebruikelijk want het was midden in het zomerseizoen. Arij Jongejan (visser) en Marinus Dupr(e)é (visser/schipper)  hebben toestemming gegeven via onderhandse bestemming zij waren beiden "ter visserij op de Noordzee".
Uit een bijlage bij de huwelijksakte (akte 18 , Middelharnis 1818) wordt duidelijk dat er sprake was van een bijzondere situatie. Gerrit verzocht de rechtbank in Den Briel om dispensatie om te mogen trouwen zonder dat er een tweede afkondiging gedaan was.


daar hij suppliant van beroep een visscher is en eerst op den 28sten van de maand julij 1818 van een reis uit Noordzee dewelke twaalf weken geduurd had terug is gekomen en wederom den 7e augustus eene dergelijke reis moet aanvangen.....

[verzoek om] na het doen van de eerste afkondiging het huwelijk tusschen hem suppliant en Trijntje Dupré Marinusdochter (dewelke zich reeds in een zwangeren staat bevind) te voltrekken. 
Vijf maanden na het huwelijk, op 15 januari 1819, werd de oudste zoon Arij geboren is. Arij is op 23 maart 1819 overleden. Teuntje is op 6 juli 1820 geboren, daarna volgt opnieuw een Arij op 29 april 1823. Dan volgt Marinus op 30 augustus 1824 (overleden 11 augustus 1825). Vlak na het overlijden van Marinus die bijna 1 jaar oud was volgt een doodgeboren kind op 11 november 1825. De tweede dochter Maria is van 24 december 1826 en dan volgt Katharina op 14 juli 1830. Op 9 november 1832 is opnieuw een zoon Marinus geboren en op 3 oktober 1834 volgt Lientje.
Trijntje en Gerrit kregen 9 kinderen waarvan er één doodgeboren is en twee overleden zijn als zuigeling. Katharina overleed in 1850 toen ze 19 jaar oud was. Haar beide ouders waren toen al overleden.

Gerrit Jongejan, schipper
Gerrit was visser en later visser/stuurman. In de winter 1829-30 trad hij aan als stuurman van de sloep 't Eiland Schouwen, aangekocht door Jacob Slis. Op 20 september 1836 was hij stuurman van de sloep Pieter en Johannes. Hij was in 1842 schipper op de MS 2 Zeeland en in 1843 op de MS 1 Waakzaamheid allebei schepen van reder Slis (1). 

Huwelijk van de kinderen
- Teuntje Jongejan trouwde als eerste op 17 november 1840; ze was toen 20, haar man heet Jan de Korte. Hij was visser maar zijn vader was arbeider. Het kwam niet zo vaak voor dat een zoon van een arbeider visser werd.
- Arij trouwde op 10 november 1844 met Pieternella Verhage Boer, zijn ouders waren toen al overleden. Ze waren allebei 21 jaar toen ze trouwden. Uit dit huwelijk zijn twee dochters geboren. Pieternella overleed tijdens de cholera-epidemie van 1849. Arie is in 1851 hertrouwd met Elizabeth van Dijk (1829-1901), ze kregen samen tien kinderen van wie er maar weinig in leven bleven. Waaronder Gerrit Jongejan, geboren in 1854 die een zoon had die Adrianus Cornelis heette en die in 1910 verdronken is. Zie tekst van 2 november 2012,
- Maria is op 2 mei 1850 met Maarten Langbroek getrouwd (allebei 23 jaar). Maarten Langbroek was de schipper van de Vrouwe Aplonia, vergaan in december 1863.
- Marinus Jongejan trouwde op 27 april 1854 met Bastiana Wielaard; ze waren 21 en 20 jaar oud. Hun zoon Adrianus was in de periode 1887-1898 schipper op de MD 15 Ulbo en de MD 14 Noordover. Adrianus is in 1918 op 62-jarige leeftijd verdronken in de haven van IJmuiden, beroep: pakhuisknecht.


Visserijmonument IJmuiden, 2e naam van onderaan is Adrianus Jongejan




- Lientje is op 8 december 1857 met Leendert Jan Langbroek (broer van Maarten) getrouwd, ze waren 27 en 23 jaar oud. Lientje is in 1861 overleden.


Overlijden van Trijntje en Gerrit
Trijntje is in 1843 overleden toen ze 45 was en Gerrit in 1844 toen hij 50 was. Hij is op 7 mei 1844 in Zierikzee overleden, de aangifte werd gedaan door schoonzoon Jan de Korte en Arend Gijze, 40 jaar en visser. Ze waren waarschijnlijk met de Pieter en Johannes in Zeeland om vis aan de markt te brengen. Zeeland had geen eigen zeeviserij meer. Sloepen uit Middelharnis deden regelmatig Zeeuwse steden aan.
De minderjarige kinderen kregen als voogd Pieter Dupré (oom van de kinderen,broer van Trijntje) en Jan de Korte (zwager, de echtgenoot van Teuntje). Maria en Lientje woonden tot ze trouwden bij zwager Jan de Korte en zus Teuntje Jongejan in huis nr.414 Nieuwe Kaai. (2)


Schipper Jan de Korte (1816-1876)
Jan de Korte was in 1840 met de oudste dochter  Teuntje Jongejan (1820-1856) getrouwd. Teuntje was nog maar 35 jaar toen ze overleed. Teuntje en Jan hadden geen kinderen. In 1857 is Jan hertrouwd met Trijntje Langbroek, zij was twintig en hij 41 jaar. Ze kregen acht kinderen van wie er twee binnen het jaar overleden.
Op 13 november 1876  is Jan de Korte over boord geslagen van de sloep Onbestendigheid op 54 graden N.B. evenals matroos Arij Dupree en de jongen Kornelis den Braber. Zie ook de tekst van 25 maart 2013 over Helena Cornelia de Korte.



1. Vermelding in: De sloepen van Middelharnis, 1834-1923. Handgeschreven overzicht, auteur onbekend. Aanwezig in Maritiem Museum Rotterdam, 64 p. en Archief Gemeente Middelharnis, inv. nr. 2191.
2. Met dank aan Pieter Koster Haarlem voor deze aanvulling.

dinsdag 17 april 2012

Familievaren: verwanten aan boord van sloepen

De sloepen waren eigendom van de reder, de boekhouder. De boekhouder huurde een schipper in die op zijn beurt de bemanning voor de sloepen rekruteerde. De schipper was dus zowel werknemer als werkgever. Schippers werkten jarenlang op dezelfde sloep. Ook bemanningsleden voeren vaak lang op dezelfde sloep en dat kan verklaard worden door de familieband tussen schipper en bemanningsleden. Zonen gingen als regel met hun vader mee om pas over te stappen naar een andere sloep als ze meer ervaring hadden opgedaan.

Deze traditie heeft eeuwenlang bestaan. Uit een onderzoek in Maassluis blijkt dat in de 17e eeuw vaders en zonen, broers, schoonvaders en zwagers bij elkaar aan boord zaten. Aan boord van een vissersschip waren de bemanningsleden zeer afhankelijk van elkaar. De schipper had ook op grond van zijn plaats in de familie als vader of als oudere broer een natuurlijk gezag. Het varen met verwanten leidde tot meer stabiliteit aan boord (1).

De keerzijde van de medaille was dat, als een sloep verging,  de gezinnen dubbel of drie dubbel getroffen werden. Op de sloep Middelharnis die in december 1872 verging voer stuurman Cornelis Smit met twee zoons en een schoonzoon. Aan boord waren ook mijn overgrootvader Simon de Moeij en zijn zoon Bastiaan de Moei. 
De Lucretia Adelaïde vergaan in 1865 had schipper Arend de Koning, zijn zoons Jacob en Cornelis en zijn broer Gerrit aan boord. De Eben Haëzer vergaan in 1863 had vier bemanningsleden die Van Dongen heetten.

Kees Koster 18 november 1893 geboren  (geen directe familie van onderstaande Kosters) vertelt dat zijn vader schipper was, maar dat hij juist niet bij zijn vader mocht gaan varen om het risico te spreiden.

 "Al dat familievaren is niet zo schitterend", zegt hij. (2).




Deze foto is rond 1910 gemaakt aan de zuidzijde van de trawlerhaven van IJmuiden. Hameeteman meldt in zijn fotoboek dat het schippers zijn van verschillende sloepen, maar waarschijnlijk zijn het de bemanningsleden van schipper "ouwe" Leen Koster (1856-1918), schipper van de MD 7, Burgemeester Mijs.  Zijn jongere broer Pieter Leendert Koster (1876-1935) voer bij hem en ook zijn drie zoons Jan, Leen en Dirk.
Op de foto links  Hein Du Pree, aan de linkerkant naast de man met de kabeljauw staat Piet-Leen en aan de rechterkant Jan. De achterste  vissers zijn vermoedelijk allemaal Kosters.



Foto met dank aan Piet Koster Eindhoven
Noten:
1. Annette de Wit. Leven, werken en geloven in zeevarende gemeenschappen; Schiedam, Maassluis en Ter Heijde in de zeventiende eeuw. Amsterdam, 2008. p.83-84
2. Interview met een inwoner van Middelharnis, ZB1904 A 4





Leni Slager (1913-1943)

Leni Slager, een Joods meisje, is op 16 november 1913 in Middelharnis geboren. Ze was de dochter van de David Slager, die gedurende ruim veertig jaar rabbi van de Joodse gemeente in Middelharnis is geweest.
Mijn moeder, Riek Dijkers, is op 15 februari 1914 geboren. Ze zat bij Leni Slager in de klas en was met haar bevriend.  Op deze zeer verbleekte foto van de schoolklas staat Leni schuin achter mijn moeder



Bewaarschool Middelharnis 1919 uitsnede klassefoto
Bovenaan Leni Slager en Bram Brinkman
Onder: ? Driese en Riek Dijkers

Riek herinnerde zich nog goed dat het gezin Slager in november 1942 werd weggevoerd. De laatste jaren voor ze in 2009 op 95-jarige leeftijd overleed, vertelde ze hier vaak over.

Op 4 juni 1943 is een eind gekomen aan het leven van Leni Slager in vernietigingskamp Sobibor.




Op 16 februari 2015 zijn Stolpersteine gelegd
op de plek waar Leni Slager 
met haar familie heeft gewoond.
Foto: P. de Man 

Haar album met foto's van rond 1930 is bewaard gebleven. Dit unieke document is  in het bezit van het Gemeente-archief  Goeree-Overflakkee. 


Voor gegevens van de familie Slager zie het document  Joodse families op Goeree-Overflakkee.

dinsdag 10 april 2012

Vrouwen en het oproer van 1809 in Middelharnis

De Franse tijd
In de periode 1806-1813 werd een groot deel van het Europese continent door keizer Napoleon gedomineerd. Nederland werd geregeerd door de jongere broer van de keizer, Lodewijk Napoleon.

Louis Bonaparte
Bron: Wikimedia

De literatuur over deze periode doet vermoeden dat de bevolking de overheersing door de Fransen lijdzaam onderging. Johan Joor heeft in zijn boek Adelaar en Lam aangetoond dat de bevolking niet bepaald apathisch is geweest. Er was veel protest in de vorm van opruiïng, onwilligheid en onrust. Ook op het eiland was het onrustig, in 1809 wordt melding gemaakt van oproer in Goedereede, Stellendam, Oude-Tonge en Middelharnis (meerdere keren).

Vrouwen en kinderen de straat op
In het oproer in Middelharnis van 4 augustus 1809 hadden vrouwen volgens de rapporten een belangrijk aandeel in de ordeverstoringen, ze werden door het gezag ook uitdrukkelijk als oproerige partij genoemd.
Het gezag van de Fransen werd tegen het einde van de periode meer en meer ondermijnd door de berichten over het oprukken van de Britse troepen. De Engelse invasie in Zeeland dwong het Koninklijk Hollands leger van Lodewijk Napoleon om meer verdedigingswerken uit te voeren. Voor het vervoer van materieel over water had men de vissers van Middelharnis nodig. Een officier met zestig soldaten diende zich in Middelharnis aan om de schippers en hun bemanning te verplichten hun medewerking hieraan te geven. De vissers weigerden te gehoorzamen; het weer was te slecht, het getij ongunstig zodat ze gevaar liepen om in door Engelsen beheerste wateren te komen.
Op het tijdstip dat de vissers zich moesten melden verscheen slechts een enkeling op de kade, de meesten hadden zich verstopt. Er kwam daarentegen wel een nieuwsgierige menigte op de been, voornamelijk vrouwen en kinderen.
De officier wilde een schipper die wel op was komen dagen, Abram Bree, gevangen nemen waarop gevechten tussen de militairen en de menigte ontstonden. De schipper werd bevrijd en vervolgens trok de menigte naar het raadhuis om zich bij het gemeentebestuur te beklagen. Enkele oproerigen begonnen de kerkklok te luiden, ze trokken zo fanatiek aan het touw dat een van de klepels losliet. De officier besloot om zijn manschappen in grote haast uit het dorp terug te trekken.

Er zijn achteraf wel rapporten gemaakt over dit voorval maar veroordelingen zijn er niet uit voort gekomen. De drost van het eiland rapporteerde dat de inwoners geen opstandige aard hebben en dat "het grauw" verantwoordelijk was voor de wanorde,


Literatuur:

Joor, Johan. De Adelaar en het lam; onrust, opruiïng en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de Inlijving bij het Franse Keizerrijk (1806-1813). Amsterdam, 2000. o.a. p.16

Kuiper, M., De visserij van Middelharnis tijdens de Franse Tijd. Leiden, 2009. p. 43. In deze scriptie wordt beschreven wat de invloed van de Franse overheersing op de visserij was en hoe de vissers hierop reageerden.

Dr. J. Verseput heeft 3 artikelen geschreven over de gebeurtenissen van 1809. Hij noemt wel de menigte die naar het raadhuis trok, maar hij benoemt de rol van de vrouwen niet expliciet.
Verseput, J., De ongeregeldheden in Middelharnis in het jaar 1809. In: Jaarboek Wetenschappelijk genootschap Goeree en Overflakkee, 1947.
Verseput, J. Ongeregeldheden te Middelharnis in het jaar 1809. In: Historia 13 (1948), pp. 277-285.
Verseput, J., Gebeurtenissen in Middelharnis in verband met de Engelse invasie in 1809. In: Mededelingen van de Nederlandse vereniging van zeegeschiedenis, 35 (1977) pp. 28-37.



donderdag 5 april 2012

Aagje Proos (1763-1808)

Een uitstapje naar Oude-Tonge in 1804,  toen Aagje Proos een brief schreef aan armvader Cornelis Marinus Sevenhuijsen in Zierikzee. Aagje is in 1763 geboren in Zierikzee. Ze trouwde op haar 21ste met Gillis Kroon uit Oude-Tonge, 23 jaar. Ze kregen twee kinderen Jerina en Maarten die in Zierikzee geboren zijn. Het gezin is in 1789 naar Steenbergen verhuisd en twee maanden daarna naar Oude-Tonge.

Aagje en haar gezin behoorden tot de arme inwoners van de stad Zierikzee. Toen ze verhuisden werd door de armkamer voor Aagje en haar zoon en dochter een zogenaamde akte van indemniteit opgemaakt, waarmee ze altijd nog in Zierikzee aan konden kloppen voor ondersteuning. In 1804 is het zover gekomen dat ze vanuit Oude-Tonge de armvader in Zierikzee om geld vraagt om de dokter te betalen.

"Ik kan zoo niet langer sokkele"
Aagje doet in haar brief uit de doeken aan welke kwalen ze lijdt: "een teering ziekte en een bloetspoeginge" . Ze heeft al twee jaar gedokterd. Ze heeft nu alweer tien weken op bed gelegen en kan zich niet meer redden. Ook heeft ze een zoontje verloren. Ze kan zo niet langer "sokkele". Het is al de tweede brief die ze schrijft, op de eerste brief kreeg ze geen antwoord en ze "dreigt" zelf naar Zierikzee te komen.

De postzak van de Jonge Pieter
De eilanden vielen in 1804 onder Franse heerschappij en Frankrijk was in oorlog met Engeland. Op 16 maart 1804 verscheen een vijandelijke Engelse sloep bij het havenhoofd van Zierikzee. De Engelsen overmeesterden het beurtschip de Jonge Pieter dat net de haven van Zierikzee wilde binnenvaren. Het beurtschip werd gekaapt en meegevoerd naar Engeland. Aan boord was ook de brief van Aagje Proos aan de armmeester van Zierikzee.

 

Gebied waar het beurtschip De Jonge Pieter voer. Detail kaart uit 1808
 door D. Veelwaard naar een tekening van J.M.Verkuyl (collectie Zeeuwse Bibliotheek)


Sailing letters
De brief van Aagje is niet in Zierikzee maar in Engeland aangekomen waar hij met tienduizenden andere brieven in het archief bewaard is. Ze heeft dus nooit antwoord gehad.
De afgelopen jaren is een selectie uit gekaapte brieven uitgegeven in de serie Sailing Letters Journal. In het vierde deel uit 2011 heeft Liesbeth van der Geest, een collega van mij bij de Zeeuwse Bibliotheek, dit ontroerende verhaal van Aagje Proos beschreven.




Erik van der Doe, Perry Moree en Dirk Tang (red.): De gekaapte kaper. Brieven en scheepspapieren uit de Europese handelsvaart. Zutphen, 2011

Ongehuwde betovergrootmoeders

In de stamreeks  van mijn grootouders van vaderskant Jongejan en de Moei komt aan allebei de kanten een ongehuwde moeder voor. Betovergrootmoeder Francina de Moeij kreeg in 1825 een zoon, ze was toen 26. Ze noemde hem Simon. Niet duidelijk is waar deze voornaam vandaan komt, in ieder geval niet uit haar directe familie. De vader van Simon is onbekend.
Betovergrootmoeder Sara Koning was 28 jaar toen ze in 1832 een dochtertje kreeg:  Adriaantje, genoemd naar haar zus die jong overleden was. Wie de vader was van Adriaantje is niet bekend.

Buiten de echt
Buitenechtelijke geboorten waren in deze tijd niet uitzonderlijk. In Middelharnis was in de eerste helft van de 19e eeuw ongeveer 1 op de 25 kinderen buitenechtelijk of onwettig zoals het ook wel genoemd wordt.  4% buitenechtelijke geboorten is tamelijk hoog.
In Noord-Holland is het verschijnsel buitenechtelijke geboorten uitgebreid onderzocht.
23 gemeenten hadden tussen 1812 en 1836 meer dan 4,5 % buitenechtelijke geboorten; 20 gemeenten tussen 3,5 en 4,5 %; de meeste gemeenten, 102, hadden minder dan 3,5%.(1)

In het jaar 1825 toen Simon de Moeij werd geboren kwamen in Middelharnis nog zes andere kinderen ter wereld van onbekende vaders. Ze heetten:  Hendrik Kinderdijk, Jan Troelja, Cornelis van der Valk, Neeltje Dubbelt, Maria van Brussel en Pietertje Hartog.

Zuigelingensterfte
Kinderen van ongehuwde moeders hadden minder kans om de volwassen leeftijd te bereiken dan andere kinderen. Dit is een bekend verschijnsel uit de literatuur en we zien het ook in Middelharnis terug. 
Jan Troelja is maar twee maanden oud geworden, Cornelis van der Valk stierf direct na de geboorte, Neeltje Dubbelt werd vijf maanden oud, Pietertje Hartog maar drie maanden. Alleen Hendrik Kinderdijk, Simon de Moeij en Maria van Brussel (drie van de zeven) overleefden het zo riskante eerste levensjaar.
In het jaar dat Adriaantje Koning werd geboren, 1832, was zij het enige buitenechtelijke kind dat in Middelharnis werd ingeschreven. Van de zes kinderen van ongehuwde moeders uit 1831 bijvoorbeeld zijn er ook weer vier tijdens het eerste levensjaar overleden. Gemiddeld over de eerste helft van de negentiende eeuw stierf 40% van de kinderen uit een buitenechtelijke relatie voor het eerste levensjaar.
Ik weet niet precies hoe hoog de zuigelingensterfte voor alle kinderen in Middelharnis was, meestal lag het in andere gemeenten rond de 25% , voor buitenechtelijke kinderen ligt het ca. 15% hoger.

Achtergronden
Over buitenechtelijkheid zijn interessante studies verschenen. Het was in de vroege negentiende eeuw niet zozeer een uiting van afwijkend gedrag of van losbandigheid. Veeleer gaat het om verbroken huwelijksbeloften, tegenvallende inkomsten waardoor van een huwelijk werd afgezien of het overlijden van de man. In overwegend protestantse dorpen lag het percentage onwettigheid hoger dan in katholieke dorpen, de katholieke moraal was toen al erg stringent op dit punt.
Van Francina de Moeij wordt in de familie aangenomen dat zij op het punt stond te trouwen met een molenaar en dat deze aanstaande bruidegom overleden is door een ongeluk. Ik hoop deze molenaar nog eens op het spoor te komen; misschien heette hij wel Simon ....





1. J. Kok. Langs verboden wegen; de achtergronden van buitenechtelijke geboorten in Noord-Holland 1812-1914. Hilversum, 1991.  p.29, kaart 2.