maandag 30 november 2015

Vissen onder Oostenrijkse vlag, Middelharnis tijdens de Vierde Engelse oorlog (1780-1784)

In het zojuist verschenen najaarsummer van het Tijdschrift voor Zeegeschiedenis is een artikel geplaatst over de visserij van Middelharnis tijdens de roerige periode van de Vierde Engelse oorlog. De reders, boekhouders en stuurmannen vonden een creatieve oplossing om ondanks de oorlogsomstandigheden toch te kunnen vissen en te handelen in tarbot.

Samenvatting:
Middelharnis, een vissersdorp in het zuiden van Holland, had een belangrijke visafslag en was een grote leverancier van tarbot en paling voor de Engelse markt. Door de Vierde Engelse Oorlog kwam de visserij stil te liggen waardoor het dorp in de loop van 1781 tot grote armoede verviel. Om weer naar zee te kunnen werden de 32 visschuiten in 1782 aan onderdanen van de neutrale Oostenrijkse Nederlanden verkocht en werden de stuurlieden als poorter van de stad Gent ingeschreven. De visschuiten hielden Middelharnis als thuishaven. Diverse bronnen wijzen uit dat de schijnverkopen er inderdaad toe leidden dat er weer op zee gevist kon worden. Ook de tarbothandel op Londen kwam weer op gang. De reders van Middelharnis meenden hiertoe door de neutralisatie bevoegd te zijn, ook al was alle handel met Engeland streng verboden. Na de wapenstilstand tussen Frankrijk, Spanje en Engeland op 20 januari 1783 werden de schuiten direct teruggekocht door de oorspronkelijke eigenaren.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------

Een sleutelfiguur in de transacties was Gualtherus Kolff. Hij onderhield de contacten met het Haagse circuit en regelde de formaliteiten zoals het betalen van borgsommen met de Admiraliteit op de Maas. 


Portret van Gualtherus Kolff (1711-1789) uit 1751
schilder:
 Domenicus van der Smissen (1704-1760)
bron: Beeldbank RKD.


Eerder zijn op dit weblog de families van de betrokken stuurmannen beschreven. Voor een overzicht  van de families zie de tekst van 27 januari 2015


Titel:
Marlies Jongejan. 'Vissen onder Oostenrijkse vlag, Middelharnis tijdens de Vierde Engelse oorlog (1780-1784)' in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 34(2015)2, 77-95


erratum p.80.  De ventjagers hadden daar [op de visafslag] een deposito waar de stuurlieden uit betaald kregen.
Dit moet zijn: de ventjagers kregen op basis van een vertrouwensrelatie krediet bij de visafslag. De stuurlieden kregen op vertoon van een bewijs van verkoop van de vis hun geld uitbetaald, na aftrek van het afslagrecht.


Link naar de volledige tekst van het artikel:

vrijdag 17 juli 2015

Vissersnamenmonument in Middelharnis gaat niet door

In het Eilanden-nieuws van vrijdag 17 juli 2015 het bericht dat er geen monument komt voor de omgekomen vissers uit Middelharnis op de Menheerse werf. De namen van de verloren gegane schepen krijgen wel een plaats op de werf.
Het artikel van Kees van Rixoort gaat in op de bezwaren van de groep 'Eerbied voor de gebleven vissers van Middelharnis' tegen de Menheerse werf als locatie voor een vissersnamenmonument. Fons Grasveld is de woordvoerder van deze groep. Coerd  de Heer belicht de visie van de Stichting Behoud Stadstimmerwerf en Rinus van Dam beschrijft als initiatiefnemer de praktische kant van het vinden van een geschikte locatie voor meer dan 240 namen van gebleven vissers. Verder komt Henk Groen aan het woord die een verband veronderstelt tussen de twee laatste scheepsrampen (1910 en 1912) en de werkzaamheden die op werf werden verricht. Mijn mening dat dit verband niet aangetoond kan worden komt aan het eind van het artikel aan bod.

Dit weblog Arjaentje wordt in het artikel genoemd als de plek waar alle namen bij elkaar zijn gebracht, aangevuld met gegevens over de omgekomen vissers, hun families, de scheepsrampen en de ongevallen.
Het betreft alle vissers die bij de uitoefening van hun beroep zijn omgekomen vanaf  1750 tot 1928. Naar de vroegste periode van de visserij van 1600 tot 1750 wordt nog nader onderzoek verricht.

De overzichtspagina waar het artikel naar verwijst vindt u via deze link.
http://arjaentje.blogspot.nl/2013/12/overzicht-omgekomen-vissers-uit.html

Het overzicht is ingedeeld in drie delen:

1. Vissersschepen uit Middelharnis die met volledige of met een groot deel van de bemanning zijn vergaan

2. Vissers die overboord geraakt zijn of overleden op zee

3. Vissers uit Middelharnis die omgekomen zijn op schepen van andere plaatsen (Zierikzee, Antwerpen, Vlaardingen, Maassluis, Scheveningen, IJmuiden).



Meer informatie over het onderzoek naar de vissersfamilies via deze link




Marlies Jongejan


woensdag 10 juni 2015

Pieter Sprong (1773-1808) en Carolina Heerder (1775-1830)

Ouders
Pieter Leendertsz Sprong is een zoon van Leendert Hermansz Sprong, geboren omstreeks 1740 in Korendijk, en Pietertje Schollenberg, gedoopt op 21 juli 1742 in Oude-Tonge. De oudste kinderen van Leendert en Pietertje zijn in Sommelsdijk gedoopt in 1769 en 1770. Pieter is op 16 oktober 1773 in Middelharnis gedoopt.
Carolina Heerder is een dochter van Dominus Heerder en Jannetje van Heest. Ze is gedoopt op 13 augustus 1775 in Middelharnis. 

Huwelijk en kinderen
Pieter Sprong werd visser evenals zijn broer Cornelis Leendertsz Sprong (geb, 1771). Cornelis Leendertsz Sprong is de vader van Leendert Cornelisz Sprong, zie het vorige bericht.
Pieter Sprong en Carolina Heerder trouwden op 28 december 1795 in Middelharnis.
Op 4 juli 1796 werd Pietertje geboren, in 1798 Jannetje, in 1800 en in 1801 werden zoons met de naam Leendert geboren die maar kort geleefd hebben. Daarna volgden Leendert (1803), Adriaantje (1805). Domus is op 2 oktober 1808 gedoopt.

De scheepsramp met de gaffelschuit van Jacob Bree in 1808
Pieter Sprong is in de nacht van 17 op 18 december 1808 omgekomen bij een scheepsramp waarbij negen bemanningsleden het leven verloren.
Pieter Sprong was 36 jaar oud.

Nabestaanden
Carolina Heerder werd op de leeftijd van 33 jaar weduwe. Ze had de zorg voor vier kinderen waarvan de oudste twaalf jaar was. Domus was ruim twee maanden oud.
Met het oog op een nieuw huwelijk van Carolina werd in november 1810 een inventaris gemaakt van de boedel van het echtpaar (1).
Carolina Heerder is op 16 december 1810 hertrouwd met Willem Pietersz Missel (1775-1846). Ze is in 1830 overleden, 54 jaar oud.

Bij het huwelijk van Pietertje Sprong met Gerrit van den Berg(h) in 1830 werd een verklaring over het overlijden van Pieter Sprong overlegd (2).

Jannetje Sprong is in 1820 in Stellendam getrouwd met Aart Bakelaar. Dit gezin is naar Texel gegaan waar Jannetje en Aart in 1871 en 1873 overleden zijn.


Genealogische gegevens afkomstig van Pieter Koster, bewerkt voor Arjaentje


1. in verband met 'deszelfs verongelukken op zee in de nacht van 17 op 18 december van de wintermaand 1808 ab intestato'. Rechterlijk archief Middelharnis, inv. nr. 31. November 1810.2. Huwelijksbijlage Middelharnis, 1830, akte 5.

maandag 8 juni 2015

Leendert Sprong (1798-1875), Jannetje van den Berg (1791-1864) en Francina Kievit (1810-1879)

Ouders
Leendert Cornelisz Sprong is een zoon van Cornelis Leendertsz Sprong en Gerritje Koert. 
Stuurman Herman Koert en Cornelia Buurveld zijn de grootouders van Leendert Sprong, zie bericht van 3 november 2014.Leendert is op 4 juni 1798 in Middelharnis geboren. Pieter Leendertsz Sprong die in 1808 omgekomen is met de gaffelschuit van Jacob Bree is een oom van Leendert.
Jannetje Gerrits van den Berg(h) is een dochter van Gerrit van den Berg en Lena Arens Menheer. Jannetje is op 18 september 1791 in Middelharnis gedoopt.

Huwelijk
Leendert en Jannetje zijn op 25 augustus 1820 in Dirksland getrouwd, ze waren 22 en 28 jaar. 

Leendert Sprong als visser naar Zierikzee
Leendert en Jannetje zijn in 1824 naar Zierikzee verhuisd waar ze gingen wonen in de Parelstraat, huisnummer C 608.
Leendert werkte als visser op een sloep van de onderneming De Nieuwe Visscherij.
Hun eerste kind Cornelis werd in 1826 in Zierikzee geboren, hij is vier maanden oud geworden. Lena, geboren in 1827, werd negen maanden oud. Op 12 augustus 1829 werd weer een zoon met de naam Cornelis in Zierikzee geboren. Hij is op driejarige leeftijd in Middelharnis overleden (17 januari 1833). Op 12 mei 1833 is opnieuw een zoon geboren (in Middelharnis). Hij werd ook weer Cornelis genoemd.

Tussen 1830 en 1832 is het gezin dus teruggekeerd naar Middelharnis.



Leendert Sprong hertrouwd met Francina Kievit
In 1864 is Jannetje op 73-jarige leeftijd in Middelharnis overleden. Op 7 juli 1865 trouwde Leendert Sprong, 67 jaar oud, met de 54-jarige Francina Kievit. Francina is een dochter van Cornelis Arensz Kievit en Antonia Troost, geboren op 14 november 1810.

Zoon Cornelis Sprong trouwde in 1866 op 33-jarige leeftijd met Jobje Meijer uit Ouddorp.

Genealogische gegevens afkomstig van Pieter Koster, bewerkt voor Arjaentje 

vrijdag 5 juni 2015

Cornelis van Heest (1781-1832) en Teuntje van Os (1778-1840)

Ouders
Cornelis Hendriksz van Heest is een zoon van Hendrik Klaasze van Heest en Jannetje Cornelisse Kalle. Cornelis is op 16 januari 1781 in Middelharnis gedoopt. Cornelis staat op de liste civique van Middelharnis uit 1811 als visser. Zijn oudere broer Klaas van Heest was in 1811 eveneens visser. 
Teuntje (Anthonia) van Os is gedoopt in Sprang op 8 februari 1778. Ze is een dochter van Adriaan van Os en Elizabeth Boeseren die vanuit Brabant naar Sommelsdijk zijn verhuisd.

Huwelijk en kinderen
Op 17 augustus 1804 zijn Cornelis en Teuntje in Middelharnis getrouwd, 23 en 26 jaar oud. Jannetje van Heest is op 19 mei 1805 gedoopt. Zij is niet oud geworden, evenals waarschijnlijk Adrianus die in 1806 werd geboren. Elizabeth is in 1808 geboren. Jannetje uit 1809 heeft maar kort geleefd. In 1811 is weer een dochter met de naam Jannetje gedoopt. Lena Maria uit 1814 is vier maanden oud geworden.

Vertrek naar Zierikzee, Cornelis van Heest visser bij de Nieuwe Visscherij
In november 1827 is het gezin bestaande zijn Cornelis en Teuntje naar Zierikzee verhuisd. Jannetje volgde in 1828, ze ging als dienstbode werken. Cornelis werd visser bij de onderneming De Nieuwe Visscherij. Elizabeth is niet meegekomen naar Zierikzee. Ze ging vermoedelijk bij haar oom Jan van Heest in Goedereede wonen. In 1831 is ze in Goedereede getrouwd met Jan Lauwe.

Het adres van Cornelis van Heest en zijn gezin in Zierikzee was eerst Nieuwe Haven, huisnummer D 200 en later Venkelstraat Oostzijde, huisnummer D 166. Het beroep van Teuntje was baker.
Jannetje trouwde in 1830 in Zierikzee met schipper Adriaan Adamse. Cornelis was toen eveneens schipper van beroep.

Overlijden van Cornelis, Teuntje hertrouwd
Cornelis van Heest is op 20 maart 1832 in zijn woonplaats Brouwershaven overleden. Als beroep staat in de overlijdensakte: varensgezel. 
Teuntje is op 31 december 1834 in Zierikzee hertrouwd met Maarten Berkhoudt, geboren in Vlaardingen. Maarten was eveneens als visser bij de Nieuwe Visscherij.

Teuntje is op 13 mei 1840 in Zierikzee overleden.

Genealogische gegevens afkomstig van Pieter Koster, bewerkt voor Arjaentje


maandag 1 juni 2015

Roeland Waterman (1770-1832) en Grietje Abeele (1776-1853)

Ouders
Roeland Waterman is een zoon van Mattheus Waterman en Pietertje Jacobs Ruijlst. Hij is op 29 april 1770 in Middelharnis gedoopt.
Grietje Abeele is een dochter van Pieter Maartensz Abeele en Jannetje Cornelisse Leeflang. Ze is op 29 september 1776 in Middelharnis gedoopt.

Huwelijk en kinderen
Op 6 april 1796 zijn Roeland en Grietje getrouwd. Ze waren 25 en 19 jaar oud. Op 7 juni 1798 is Mattheus geboren. Daarna volgden Jannetje (1802), Pieter (1805), Pietertje (1808), Alette (1811), Grietje (1815) en Maatje (1820). Alle zeven kinderen zijn gehuwd.

Roeland Waterman in 1811 en 1818
In de liste civique uit 1811 staat Roeland vermeld als schipper in Middelharnis. Als bijzonderheid de aantekening dat hij last had van een breuk. Mogelijk werd de breuk aangevoerd om niet opgeroepen te worden voor het leger van Napoleon.
In 1818 staat Roeland vermeld in de Middelburgsche Courant als stuurman op de gaffelschuit Middelburgs Hoop. Zie bericht van 23 april 2015 en van juni 2019.
 

Roeland Waterman op de vissloep De Vreede uit Zierikzee
Op de vissloep De Vreede van de onderneming de Nieuwe Visscherij in Zierikzee was Maarten Abeele in 1822 schipper. Hij verzocht aan de Commissie van Toezicht om twee bemanningsleden als zijn plaatsvervangers aan te wijzen voor het geval dat de omstandigheden dit nodig maakten. Maarten Abeele was een oudere broer van Grietje Abeele. Hij droeg zijn zwager Roeland Waterman voor en daarnaast Mattheus de Bloeme die eveneens uit Middelharnis kwam.(1)


Roeland Waterman is op 14 oktober 1832 overleden, 62 jaar oud.
Grietje Abeele is op 27 februari 1853 in Middelharnis overleden, 76 jaar oud.


Genealogische gegevens afkomstig van Pieter Koster, bewerkt voor Arjaentje

1. Archief Nieuwe Visscherij, inv.nr. 6, folio 249, vergadering van 14 september 1822.

Mattheus de Bloeme (1789-1852) en Adriana Vermaas (1795-1841)

Ouders
Mattheus de Bloeme is een zoon van Willem Jansz de Bloeme en Aagtje Jansd Abeele. Hij is op 11 januari 1789 in Middelharnis geboren. Willem de Bloeme heeft verschillende beroepen gehad: scheepstagrijn (handelaar in tweedehands materialen), visser, koopman en tapper, Aagtje Abeele was winkelierster. Zie over de ouders van Aagtje Abeele het bericht van 4 november 2014.
Adriana Vermaas is een dochter van Heijmen Maartensz Vermaas en Lena de Ruiter. Ze is op 10 mei 1795 in Middelharnis gedoopt. Zie over haar grootvader, haar vader en haar ooms (Stoffel en Gerrit, allebei omgekomen bij een scheepsramp) het bericht van 14 april 2015. 

Huwelijk en kinderen
Op 9 mei 1814 zijn Mattheus de Bloeme en Adriana Vermaas getrouwd in Middelharnis. Ze waren 25 en 19 jaar oud. Op 21 oktober 1814 werd Aagtje geboren, Hijmen die in 1816 werd geboren is maar twee jaar oud geworden. Op 30 oktober 1823 werd opnieuw een zoon met de naam Hijmen geboren.  


Mattheus de Bloeme op de vissloep De Vreede uit Zierikzee
Op de vissloep De Vreede van de onderneming de Nieuwe Visscherij in Zierikzee was Maarten Abeele in 1822 schipper. Hij verzocht aan de Commissie van Toezicht om twee bemanningsleden als zijn plaatsvervangers aan te wijzen voor het geval dat de omstandigheden dit nodig maakten. Hij droeg Mattheus de Bloeme en Roeland Waterman voor die evenals Maarten Abeele uit Middelharnis kwamen.(1)

Adriana Vermaas is op 21 maart 1841 overleden, 45 jaar oud.
Mattheus de Bloeme is op 30 augustus 1852 in Middelharnis overleden, 68 jaar oud.


Genealogische gegevens afkomstig van Pieter Koster, bewerkt voor Arjaentje

1. Archief Nieuwe Visscherij, inv.nr. 6, folio 249, vergadering van 14 september 1822.

vrijdag 22 mei 2015

Vissers uit Middelharnis in armoedige omstandigheden, de bemanning van de Jonge Cornelis van Arie Pietersz Jongejan in 1807

Op 27 juni 1807 verklaarden:

Den geweezen stuurman Arie Pietersz Jongejan en zijne Matroozen:

Teunis Joostz Abeele
Jan Pietersz de Bloeme
Marinus Jacobsz Breeman
Cornelis Dubbeld
Jacob Dirksze van Eck
Maarten Anthonijsz van Gelderen
Gerrit Jansz Muije
Jan Stekker de Jonge
Melchior Turnhout
Stoffel Maartensz Vermaas


door de continuele stremming der zeevisscherij, zig in zodanigen armoedigen staat bevinden, dat, zij allen onvermogend en buiten staat zijn om eenige proceskosten te supporteeren en draagen (2).

Arie Jongejan was stuurman van de gaffelschuit de Jonge Cornelis.(1) Nadat de visserij met de gaffelschuit van Arie Pietersz Jongejan was stilgelegd heeft Jacob Bree de schuit en een deel van de bemanning overgenomen. Gerrit Muije, Melchior Turnhout en Stoffel Vermaas zijn met de  Jonge Cornelis van stuurman Jacob Bree in december 1808 verongelukt. Zie bericht van 20 januari 2014

Meer over Arie Pietersz Jongejan in het bericht van 31 juli 2013.



1. Rechterlijk archief Middelharnis, inv. nr. 18. Jacob Bree heeft vanaf 24 oktober 1806 parten verworven in de Jonge Cornelis
2. Rechterlijk archief Middelharnis, inv. nr. 31, attestatie van 27 juni 1807

vrijdag 15 mei 2015

Jan van de Rovaart (1791-1875), stuurman op een nieuwe sloep van Middelharnis in 1822

Grootouders, ouders
Jan van de Rovaart is op 3 juli 1791 in Middelharnis gedoopt. Hij is een zoon van Jacob Adriaansz van de Roovaart en Adriana Gerritse Verhagen.
Zijn grootouders van vaderskant zijn Adrianus van de Roovaart en Cornelia Visser. Zie het bericht van 31 oktober 2014 op dit weblog.

Huwelijken
Jan trouwde op 6 oktober 1813 met Adriaantje van Hoften (1787-1832). Zoon Jacob, geboren 15 janauri 1814, heeft maar kort geleefd, evenals dochter Aagje uit 1815. In 1817 is weer een dochter Aagje geboren. 
Adriaantje van Hoften is in 1832 overleden. Jan hertrouwde op 18 november 1833 met Trijntje van der Velde (1787-1851). 
Na het overlijden van Trijntje in 1851 trouwde Jan in 1852 voor de derde keer. Samen met zijn derde vrouw Huibertje Langbroek (1789-1873), weduwe van Klaas Don, is hij heel oud geworden. Huibertje overleed in 1873 op 84-jarige leeftijd en Jan in 1875, 83 jaar oud.

Stuurman op een gaffelschuit in 1821
In september 1821 kwam de gaffelschuit van Jan van de Rovaart tijdens een storm in moeilijkheden.





Stuurman op een nieuwe sloep in 1822
In het Flakkee's maandblad van april 1822 het volgende bericht:
Heden mogten wij ons verblijden in de aankomst der nieuw gebouwden sloep visschuit die gevoerd zal worden door stuurman Jan van de Rovaart.
Op 20 juli 1822, eveneens vermeld het Flakkee's maandblad:
Van de drie  visch sloepen welke van hier gedurenden deze zomer ter zoute visch-vangst zijn uitgerust, zijn er alreede 2 binnengekoomen te weeten stuurman Aren Jansz de Waard met 220 tonnen zoutevisch en Jan van de Rovaard met 250 tonnen zoutevisch en 100 stuks versche kabeljauw, beide na een reis van zeve weeken

De boot van Jan van de Rovaart omgeslagen juli 1828.
Jan van den Bogaard en Daniël van Gelderen zijn in juli 1828 verdronken toen de boot die bij de sloep van Jan van de Rovaart hoorde omsloeg.  Zie de beide berichten van 5 juli 2014 over dit ongeval.




In juli 1822 waren er drie sloepen in gebruik
- de Vrouwe Aplonia gebouwd in 1817, stuurman Maarten Langbroek (1789-1847)
- de sloep van stuurman Aren Jansz de Waard (1784-1864) 
- de sloep van Jan van de Rovaart
Een  vierde sloep was in aanbouw
Opmerkelijk is het gebruik van de woord sloepvisschuit in het Flakkee's maandblad.


Simon Stapel (1757-1826) en Aren Stapel (1767-1829), stuurlieden op de gaffelschuiten van Middelharnis

De naam Stapel is nauw verbonden met de bloeitijd van de visserij met gaffelschuiten in Middelharnis in de tweede helft van de achttiende eeuw.
De twee laatste stuurlieden uit deze familie waren Simon en Aren. Zij waren ook in de nadagen van de gaffelschuiten, nog tot ongeveer 1825, actief als stuurman. 
Op de nieuwe sloepen die vanaf 1817 geleidelijk in de plaats kwamen van de gaffelschuitendeel voer een jongere generatie stuurlieden. 

Zie voor de gegevens over de ouders, Gerrit Stapel en Maatje Stapel, het bericht van 6 november 2014.

Simon Stapel, Maatje Abeele (1761-1787) en Huibertje van Heest (1770-1816)

Simon is op 7 november 1784 met Maatje Jans Abeele getrouwd, dochter van Jan Willemsz Abeele en Jannetje Pas. ze kregen in 1786 een dochter Maatje, gedoopt op 23 april 1787. Enkele maanden later overleed Maatje Abeele, ze is begraven op 9 augustus 1787.
Na het overlijden van zijn vrouw trouwde Simon in 1791 met Huibertje van Heest. Huibertje is een dochter van Dirk Michielsz van Heest en Leuntje Gerritsz Verhage. Ze kregen vijf kinderen: Leuntje in 1793, Gerrit in 1795 (overleden in 1813, 18 jaar oud), Kaatje in 1798, Jannetje in 1801 (overleden 1827, 26 jaar oud) en Dirk in 1806.

Maatje Stapel trouwde in 1807 met Aren Janse de Waard. Aren was in 1822 stuurman op een sloep. Zij kregen acht kinderen, waaronder Johannis de Waard die in 1863 op de Antwerpse sloep Josephine is omgekomen. Aren Janse de Waard is een broer van Leendert de Waard, stuurman van de sloep die in 1828 is vergaan. Hun broer Johannis was eveneens stuurman.
De oudste zoon van Maatje en Aren was Jan de Waard, geboren op 11 maart 1809. Zijn vrouw Suzanna Ruitenberg is op 28 december 1881 in Antwerpen overleden. Mogelijk zijn Jan en Suzanna naar Antwerpen geëmigreerd.

Aren Stapel en Adriaantje Smit (1773-1845)
Aren trouwde in 1795 met Adriaantje Smit, dochter van Leendert Smit en Lena Dubbeld.
Hun dochter Maatje, geboren in 1795, trouwde in 1815 met Maarten Buurveld. Maatje is in 1816 overleden. Maarten Buurveld is een zoon van Leendert Buurveld, de stuurman van de gaffelschuit die in 1813 is vergaan. Maarten werd eveneens stuurman op een gaffelschuit (vermelding in 1822).

Simon Stapel onder Oostenrijkse vlag in 1782
Simon is op 23-jarige leeftijd stuurman geworden. Van de groep stuurlieden die in 1782 onder Oostenrijkse vlag ging varen was hij met vijfentwintig jaar de jongste.

Simon en Aren Stapel onder Deense vlag in 1798
In 1798 voeren de schuiten van Simon en Aren Stapel, zoals alle gaffelschuiten van Middelharnis, onder Deense vlag (6).

De Jonge Maatje gekaapt in 1798
De gaffelschuit de Jonge Maetje staat in de transportakten van schepen op z'n vroegst vermeld op 28 oktober 1791. Lambertus Kolff verkocht op die datum 1/8 part. De naam van Simon Stapel als stuurman van deze schuit is op 12 juni 1796 en op 24 november 1797 vermeld (1). Op 14 april 1798 is de Jonge Maetje met als stuurman Simon Stapel op zijn reis met kooptarbot naar Engeland door een Engelse kaper genomen, prijs verklaard en verkocht. Adrianus Quirinus Kolff was in het bezit van 1/16 part (2).


Simon en Aren Stapel, stuurlieden in de Bataafs Franse tijd
Aren Stapel en Simon Stapel voeren in 1805 onder Pruisische vlag. Het schip van Simon was in 1805 de Paulina en Helena; Aren was stuurman van de Martha en Maria (ook al in 1799), de schuit waar voorheen zijn vader op voer. Beide schuiten zijn in september 1805 gekaapt. De kaping werd door de Prize Court onrechtmatig verklaard (3).
Simon Stapel van de Paulina Helena en tien bemanningsleden verklaarden, bijna een jaar na het voorval, voor de vrederechter van Sommelsdijk dat ze op 21 juli 1810 door een bewapende Engelse kotter voor Scheveningen zijn aangehouden. Enkele manschappen zijn in een sloep naar de gaffelschuit gekomen en hebben de vissers gedwongen om vis af te staan. In ruil daarvoor kregen ze een mand met gebruiksvoorwerpen zoals een dozijn kleine schotels, twee waterpotten, vier kleine glaasjes en enkele kwispeldoren. Bij thuiskomst op 27 juli 1810 zijn ze –allen tot op het hemd ontkleed - door de douane gevisiteerd. De verkregen voorwerpen hebben ze ingeleverd.  Ze verklaren de Engelse wal niet te hebben aangedaan en niet in een Britse haven te zijn geweest, dat ze sedert 1805 niet meer in Engeland zijn geweest. Ze zijn toen wederrechtelijk opgebracht en na verloop van vier weken weer vrijgelaten. Sindsdien hebben ze de Engelse wal niet meer gezien en zich niet met handel of het overvaren van passagiers beziggehouden. Ze hebben zich in alle opzichten volgens de wet gedragen en zich alleen met het vangen van vis beziggehouden. Op 21 juli 1810 is niemand van de bemanning aan boord van het Britse vaartuig geweest. Deze verklaring werd waarschijnlijk afgelegd om zich in te dekken tegen verdere vervolging door de Franse douane (4).
Hij nam rum aan van Engelsen als betaling voor een partij tarbot en spiering. Op 12 juni 1812 had hij samen met Cornelis Langbroek contact op zee met de Engelsen. Hierover is hij uitgebreid verhoord. Er werd hem gevraagd waarom hij niet gevlucht is voor de Engelsen. Zijn verklaring was dat er geen wind was en dat het tij tegen zat.
Voor het transport van militairen en goederen met de  Paulina Helena voor het Franse leger ontving hij een bedrag van 26 gulden (4).


Simon en Aren Stapel in 1821 en 1822
De laatste berichten uit de lange loopbaan van de beide broers dateren uit 1821 en 1822.
De gaffelvisschuit van Simon Stapel werd in februari 1821 bijna overvaren door een hoeker. Het gevaar werd door het hulpgeroep van de wacht afgewend.







Het volgende bericht betreft Aren Stapel en is van 24 februari 1822, eveneens in het Flakkees maandblad.

In Scheveningen en Zwartewaal zijn door de stormen vissersschepen verloren gegaan. In Middelharnis heerste dankbaarheid over de behouden thuiskomst van de vloot. Jacob Bree die tijdens de storm op zee was is veilig teruggekeerd. Drie matrozen van de schuit van Aren Stapel zijn op miraculeuze wijze aan de dood ontsnapt

kunnen wij als een treffend bewijs van Goddelijke bewaring aanmerken dat bij stuurman Arend Stapel door eene stortzee drie matrozen werden overboord geslagen, doch gelukkig weder op de schuit werden geworpen. Terwijl de stuurman meende dat hij in een klap van al zijn volk was beroofd geworden, en hoezeer de visscherij door de sobere winsten in merkelijk verval is en zelfs een persoon het gebruik van een zijner voeten voor altoos moet missen, hebben wij toch stoffe van dankbaarheid dat niemand onzer is achter gebleven.


Simon Stapel is op 4 augustus 1826 overleden, 69 jaar oud. Beroep: stuurman
Aren Stapel is op 15 april 1829 overleden, 62 jaar oud. Beroep: stuurman



Genealogische gegevens van Pieter Koster, bewerkt voor Arjaentje


* Journaal Jan van Dueren mei-juli 1822 vermeldt Maarten Buurveld en Jan Smit. Verkoop de Jonge Arentje in Rotterdamsche courant 27 september 1823.

1
. Rechterlijk Archief Middelharnis. Inventarisnr. 18. klapper

2. J. Verseput. Van Visschershaven naar jachthaven, p.27. en National archives, HCA 32/699/238  
3.Brown, Mysteries of neutralization, 140,141 en meerdere pagina's. 
dossiers: 
HCA32/1623/4774 HCA32/1573/3946
4. E. H. Wind. Het Vredegerecht van Sommelsdijk en Napoleons continentaal stelsel (november 1806-april 1814) (Rockanje 1988) V-55, akte 87, 17 juni 1811
5.. Marco Kuiper. Verandering en verval, de visserij van Middelharnis in de Franse tijd. Leiden, 2009. 22,26.
6. Vermelding Aren Stapel: Archief voormalige gemeente Middelharnis, inv. nr. 9. Resolutieboek, 25 juni 1798

woensdag 6 mei 2015

Scheepsrampen en ongevallen in de visserij van Middelharnis in de zeventiende eeuw

Over de scheepsrampen en ongevallen in de visserij van Middelharnis in de periode 1717-1923 is de afgelopen jaren veel informatie opgediept. Zie het boek Vergeten vissers van Middelharnis en de overzichtspagina op dit weblog.

Over de zeventiende eeuw zijn weinig gegevens beschikbaar. Op deze pagina de informatie die bekend is.


ca. 1620-1626 diverse kapingen
In de twintiger jaren van de zeventiende eeuw zijn diverse schepen met opvarenden uit Middelharnis in handen van kapers gevallen. 
De vissers namen het initiatief om tot een soort verzekering te komen om de kosten van losgelden te betalen en om nabestaanden te ondersteunen in geval van scheepsrampen. Ook reders die hun schepen verloren kregen een tegemoetkoming. De magistraat van Middelharnis vaardigde in 1626 een keur uit waarin bepaald werd dat bij de verkoop van vis per afslag 10 cent verzekeringspremie werd geheven (2). Zie ook de tekst op Arjaentje van 3 januari 2014.
In de periode 1626-1637 zijn bedragen uitbetaald die in de resolutieboeken van het dorp zijn verantwoord.

Aliaen Boot ( -1633)
1633 Betaelt aan de wedue van Aliaen Boot visser die van de vijanden op zee dootgschoten is ... vijftich gul. (1)


Jacob IJemantsz ( -1633)
1633 Betaelt aan Trijn Schotters ouer het affleggen vant dode lichaem van Jacob IJemantsz v schell. Hij overleed als gevolg van verwondingen aan zijn been door een vijandelijke beschieting (1)


Leendert Dircxz Post ( -1637)

1637 Betaelt aan de wedue van Leendert Dirkcxz Post, stierman, die bij de duijnkerkers is gevangen geweest... Alsoo Leendert Dirxcz Post in de gevangenis is overleden... (1)


Willem Roij ( -1637)

15 juli 1637 werd het lichaam geschouwd van Willem Roij die door een Duinkerker kaper is doodgeschoten. Dokter Hubertus de Bye constateert dat 'den zelven Roij met een musket cogel in sijn 's lincker schouder nederwaerts was geschooten welcke wonde den docter ende chirurgijn verclaerde doodelijck te wesen' (2)

1641 Drie visschuiten uit Middelharnis door Duinkerkers genomen
In mei 1641 zijn drie visschuiten uit Middelharnis belaagd door Duinkerker kapers. Leendert Andriesz en Maerten Cornelisz Canse verklaarden dat de Duinkerkers drie visschuiten uit Middelharnis hebben genomen. Ze hebben twee schuiten zien branden en gezien dat de derde schuit, die van Pieter Arensz Visser in de grond werd gehakt. De twee brandende schuiten waren van de stuurlieden  
Cornelis Jacobsz Coninck en van Gerrit Jansz Coninck(2)

Pieter Arensz Visser ( -1641)
Stuurman van een visschuit die in mei 1641 door een Duinkerker kaper in de grond werd gehakt. Hij was gehuwd met Pietertje Jansdr

Cornelis Jacobsz Coninck ( -1641)

Stuurman van een visschuit die in mei 1641 door een Duinkerker kaper in brand werd gestoken. Hij was gehuwd met Leentje Jansdr 

Gerrit Jansz Coninck ( -1641)
Stuurman van een visschuit die in mei 1641 door een Duinkerker kaper in brand werd gestoken.


1677 
In april 1677 voerden de diaconie en het burgerlijk armbestuur correspondentie over de huisvesting van vissersweduwen en hun kinderen. Ze hebben hun man verloren door het 'blijven van visschuiten'. (4)

Drie schuiten in twee jaar met man en muis vergaan
Tannegje Cornelis Blok dichtte in 1688 (zie ook tekst van 5 mei 2015 op dit weblog)

Om dat drie Schuiten hier van daen , binnen twee Iaren zijn gebleven,
En al het Volk in Zee vergaen, daer lieten zy haer leven (3)
De tijdsbepaling is onduidelijk. "Onlangs" staat er in het gedicht. Mogelijk gaat het toch over de jaren 1676-1677, zie hierboven.

Stuurman n.n. (  -1688) 
Een Nieuw Lied, gemaakt over het verongelukken van een Stierman, van een Visschuit van Middelharnis, geschied op den 1 Ianuary, 1688. Vier schuiten kwamen na enige dagen terug (3).
Op 1 januari 1688 vielen er zware buien bij een harde noordenwind (5).








1.
U.J. Mijs. De vischafslag van Middelharnis. Middelharnis, 1897. Bijlage D. 
Bron: Resolutieboeken Middelharnis
2. Rechterlijk archief Middelharnis, inventarisnummer 20,19 mei 1641
folio 197 en 198. Zie ook: J.C.. Both. Middelharnis tijdens de Tachtigjarige oorlog. In: De Ouwe Waerelt, 8(2008),22, 38-43
3. Een nieuw-liedboekje, genaamt het dubbelt Emausje, bestaande in eenige nieuwe liedekens. Terneuzen, J.G.A. Thompson, 1854. naar de laatste uitgave herdrukt.
Zie op Google books. Een nieuw lied-boekje
4. Archief van het burgerlijk armbestuur van Middelharnis, inventarisnummer 989, 11 april 1677
5. J. Buisman. Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen. Dee 5, p. 143.


Tannetje Cornelis Blok (1660-1690) en haar liedboek 'het dubbelt Emausje'


Over Tannetje (Tannetge) Blok is bekend dat ze geboren is op 3 januari 1660  in Middelharnis, dochter van Cornelis Blok*.  Ze is op 5 maart 1690 overleden.

Tannetje Blok schreef stichtelijke liederen en gedichten waarvan er 37 bewaard gebleven zijn in een bundel met de titel : het Dubbelt Emausje. Het voorwoord is geschreven door ene M.D. , dat moet Marinus van der Daff geweest zijn. Het nawoord is door M.D.K. ondertekend. Oorspronkelijk is het werk in twee delen verschenen. 
Het eerste deel bevat o.a. een lied over de watersnood van 26 januari 1682, 'Wat grooter nood, wat droever tyd'.  In 1683 sloot ze het eerste deel af met het motto dat ze aan alle gedichten meegaf  'Leerd Sterve'.  
Het tweede deel bevat ook liederen die naar de actualiteit van de jaren tachtig van de zeventiende eeuw verwijzen. Zoals 'Een nieuw lied, van de schade die er in het jaar 1684 door de Rupzen aan de Vrugten is geschied'. 
En: 'Een nieuw lied gemaakt over de Miserie en Plage die in 't jaar 1685 onder de Beesten is geweest'. 
Tevens: 'Een nieuw lied, gemaekt over het gaan van onse Hollandsche vloot na England'. 
In de 'Zamenspraak tussen een zeeman en landman' vermeldde Tannetje het omkomen van een zeeman: 'toen wij weer sijn 't huijs gekomen/misten wij een van ons maets'.





De dichtkunst van Tannetje Blok heeft weinig aandacht gekregen in de literatuurgeschiedenis. Als haar werk al eens genoemd werd dan kwamen er geen positieve bewoordingen aan te pas, zoals in een overzichtswerk van J.C.W. Le Jeune uit 1828.




Uit: Jacob Carel Willem Le Jeune. 
Letterkundig overzigt en proeven 
van de Nederlandsche volkszangen. 1828

Le Jeune eindigt met de kwalificatie: 'van de honderd en vijftig nog volgende regels is er geen een het uitschrijven waard'.

Bij Johannes Gouw komt Tannetje er in 1871 al niet beter van af. Hij noemde Tannetje een 'boerinnetje van Middelharnis' . Zelf noemde ze zich een Boere-meisje.


Uit: Johannes Gouw. De volksvermaken. Haarlem, 1871, p.413
De liederen van Tannetje Blok zijn door haar lezers ongetwijfeld wel gewaardeerd. Het 'Dubbelt Emausje' beleefde vele herdrukken, zelfs nog tot honderdvijftig jaar na het overlijden van Tannetje. Ook komt het boekje in diverse bibliotheken en particuliere verzamelingen voor.

De dichteres Tannetje Blok is niet geheel vergeten. Op de website van het Cultuurplein Goeree-Overflakkee prijkt haar naam tussen andere overleden Flakkeese auteurs. Op deze website ook de tekst van het gedicht over het verongelukken van een stuurman:
Een Nieuw Lied, gemaekt over het verongelukken van een Stierman, van een Visschuyt van Middelharnis, geschied op den 1 january, 1688.
Het lied is tamelijk recent voorgedragen, ik weet niet meer door wie en bij welke gelegenheid.


Van het liedboekje van Tannetje Blok zijn verschillende edities bewaard gebleven. Een aantal edities is te bekijken via Google books

1. Een nieuw lied-boekje, genaamd het Dubbeld Emausje, bestaande in enige nieuwe liedekens. Zwolle, weduwe F. Clement, z.j.
Dit lijk me een van de vroegste drukken. Zie op Google books. Een nieuw-liedboekje

2. Een nieuw lied-boekje genaemt het Dubbeld Emausje, bestaande in enige nieuwe liedekens/ gemaakt, en in druk uitgegeven door Tannetge Kornelis. Het eerste deel.
Den 11e druk, verbeterd en vermeerderd met het Geestelyk maagden-ciercel &c. en van veel fouten gezuiverd. Zwolle, Dirk Rampen, tussen 1725 en 1750. 96 p.


3. Een nieuw Liedt-boekje genaamt het dubbelt Emausje.
Dordrecht, Johannes 't Hooft, 1737. 10e druk.
Zie op Google books Nieuw lied-boekje

4. 11e druk. Dordrecht, H. Walpot, 1742


5. 12e verbeterde en uitgebreide druk. Dordrecht, Adriaan Walpot, 1762.
Zie op Google books Een nieuw liedt-boekje

6. Een nieuw liedtboeckje genaemr het Dubbelt Emausje, bestaande in eenige nieuwe liedekens. 11e druk, verm. en verb. en van veel fouten gezuivert. Amsterdam, S. en W. Koene, 1801

7. Een nieuw-liedboekje, genaamt het dubbelt Emausje, bestaande in eenige nieuwe liedekens. Terneuzen, J.G.A. Thompson, 1854. naar de laatste uitgave herdrukt.
Zie op Google books. Een nieuw lied-boekje


* Mogelijk Cornelis Flips Block.
Verscheen februari 1657 voor het gerecht van Middelharnis, weduwnaar samen met Neeltje Teunisdr, weduwe. Met dank aan Joke van Rumpt

vrijdag 24 april 2015

De betrekkingen tussen de vissers van Antwerpen en Middelharnis (1840-1890)

De contacten en handel tussen Antwerpen met Middelharnis gaan 450 jaar terug. In 1466 heeft de machtige Sint. Michielsabdij van Antwerpen een stuk schor aangekocht op het eiland Overflakkee, om het te bedijken. Het dorp dat op de ingepolderde schor ontstond werd eerst Sint Michiel in Putten en later Middelharnis genoemd.



Afbeelding van de kerk van de Sint Michielsabdij

De oudste vermelding van Brabantse ventjagers die vis opkochten bij het havenhoofd van Middelharnis dateert uit 1603.
In het jaar 1800 kwamen meer dan driehonderd scheepsladingen vis uit Middelharnis langs de Tol van Bath, vervoerd door ventjagers uit Antwerpen, Rupelmonde, Temse en Klein Willebroek.Het nieuws van de Belgische Opstand in augustus en september 1830 bracht in Middelharnis veel beroering teweeg. De afscheiding zou desastreus uit kunnen pakken voor de vishandel en daarmee voor welvaart in het hele dorp.
In België wilde men niet langer afhankelijk zijn van de invoer van vis uit Nederland. De eigen zeevisserij werd daarom zeer gestimuleerd en de invoer uit Nederland werd belast met hoge invoerrechten.
Antwerpen is eind jaren dertig van de negentiende eeuw met de beugvisserij met sloepen begonnen. Dit vereiste behalve een serieuze investering ook de inzet van ervaren en goed op elkaar ingespeelde bemanningen. De ervaren beugvissers kwamen onder andere uit Middelharnis, Pernis en Zierikzee.

In het nummer van april 2015 van de Ouwe Waerelt aandacht voor de jaren 1840 -1890, waarin Antwerpen een eigen vissersvloot had. De bijdrage is geschreven door Raymond van Ael en Marlies Jongejan.
In het artikel komen de volgende onderwerpen aan bod: de voorgeschiedenis van de eeuwenoude handelsbetrekkingen, de Antwerpse zeevisserij, de bemanningsleden uit Middelharnis en hun belang voor de opkomst van de Antwerpse visserij, het leven in de Schipperskwartier in Antwerpen en de scheepsrampen van 1863, waarbij ook vissers uit Middelharnis omkwamen.
Bijzonder indrukwekkend zijn de inzamelingsacties die indertijd in de volkswijken van de stad Antwerpen voor de nabestaanden zijn gehouden.

Een eerdere bijdrage over dit onderwerp is op weblog Arjaentje verschenen op 19 september 2013.

De lijst van geëmigreerde vissers is te vinden via deze link emigratie.


R. van Ael en M. Jongejan . De betrekkingen tussen de vissers van Antwerpen en Middelharnis (1840-1890). In: De Ouwe Waerelt, 15(2015)43, 6-13

De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie. www.demotte.nl


Link naar de volledige tekst van het artikel:


donderdag 23 april 2015

Vaten olijfolie opgevist door vissers uit Middelharnis in 1792, vaten brandewijn in 1760, katoen in 1825 en vaten petroleum in 1880

In de reeks op Arjaentje over incidentele verdiensten van vissers zoals het binnenhalen van een potvis, vrachtvervoer, passagiersvervoer, loodsdiensten en reddingen tot slot enkele berichten over het opvissen van lading die door andere schepen is verloren.


april 1792:
Door visser Bastiaans Jacobsz Visser zijn twee vaten met olie van olijven opgevist en in Middelharnis aangebracht. Pieter van den Tol viste ook een vat op. 
In het krantenbericht staan de opschriften waar de vaten mee gemerkt waren exact vermeld. De rechthebbende die de lading verloren had kon zich melden bij de substituut-strandvonder A. Mosselmans in Middelharnis.
De vissers waren verplicht dergelijke vangsten aan te geven. Er heeft vast een beloning voor de vinders aan vast gezeten. 

Rotterdamsche courant, 3 april 1792

De afwikkeling verliep niet altijd vlekkeloos. Uit onderstaande kwestie blijkt dat strandvonder Adriaan van Driel van Middelharnis in 1760  niet gelijk genegen was om de door vissers opgeviste vaten brandewijn in te leveren.


Streekarchief Voorne-Putten

In 1825 werd een aanzienlijke hoeveelheid bengaalse boomwol (katoen) uit zee gevist.
De publieke verkoping was op 14 december 1825 (Nederlandsche staatscourant, 5 december 1825)

Op 24 oktober 1863 werden de goederen verkocht die door drie stuurlieden van een verlaten bark gehaald waren. Ze hadden de bark in volle zee aangetroffen en ze namen de kettingen, ankers, rondhouten, blokken en touwen mee. De publieke verkoop op last van de strandvonden Jan Abram van den Broek bracht 393,50 gulden op. De drie stuurlieden waren Arend de Koning (Lucretia Adelaïde), Abram van Eck (Wisselvalligheid) en Maarten Buurveld (Vrouw Pietertje). (Bron: NAM 42, akte 236)

Op 10 januari 1880 liep de vissloep Onbestendigheid, stuurman Daniël van Eck, in Maassluis binnen met 190 vaten petroleum die bij Egmond opgevist waren (Vlaardingsche Courant, 14 januari 1880).
Op 12 januari 1880 liep de Ulbo (Jan Smit) met 118 vaten binnen in Hellevoetsluis en de Dankbaarheid (Hendrik Langbroek) met 186 vaten eveneens in Hellevoetsluis (Het Vaderland, 14 januari 1880).
De Zeemanshoop (Hubrecht van den Hoek) bracht 200 vaten aan (Staten Slis en Kolff).*
Tal van andere vissers brachten petroleum aan, opgevist bij Egmond, Katwijk, Noordwijk en zelfs tussen Schouwen en Goeree.
De strandvonder van Middelharnis (q.q. de burgemeester) plaatste op 16 januari 1880 een oproep in de Nederlandsche Staatscourant om de rechtmatige eigenaar van 315 vaten petroleum te achterhalen. De petroleum kwam uit de V.S.

Nederlandsche Staatscourant, 16 januari 1880


* deze staten vermelden alleen petroleum bij de Zeemanshoop en de Ulbo.

Beschier Faasse verhaalde van het opvissen van kokosnoten in 1886. Dit is in de schriftelijke bronnen niet vastgelegd. (Eilanden-nieuws, 24 oktober 1956)

Vrachtvervoer door vissers uit Middelharnis

Voor het vervoer van vracht door visserssschepen uit Middelharnis zijn weinig aanwijzingen.


Uit een artikel van Hendrik de Korte uit 1947 een passage over aardappelschuiten. Dit gegeven is afkomstig uit het hoofdstuk over Middelharnis  'De Nederlandsche stad- en dorpsbeschrijver", uit 1798


H. de Korte. Iets over de visserij van Middelharnis, deel 2.
Eilanden-nieuws, 12 juli 1947


woensdag 22 april 2015

Een passagier uit Engeland aan boord van een visschuit uit Middelharnis in 1790

De tarbotvisserij en de handel in tarbot zorgden in de achttiende eeuw in het voorjaar en in de zomer voor een intensief verkeer tussen Middelharnis en Londen. Soms diende zich een passagier aan om de oversteek aan boord van een Middelharnisse schuit te maken.
Of het vervoer van passagiers een regelmatige bijverdienste was valt niet de achterhalen. Slechts deze ene keer dat het voor de passagier tragisch afliep en er lijkschouwing nodig was is overgeleverd.

De chirurgijn van Middelharnis, Kemp was zijn naam, heeft op 14 april 1790 een verklaring ten overstaan van baljuw en schepenen afgelegd dat hij het lichaam van een vreemdeling heeft geschouwd dat zich in een visschuit in de haven bevond. Frederik heette hij, zijn achternaam was niet bekend en hij was ongeveer veertig jaar. Frederik was als passagier uit Engeland meegekomen met de visschuit van stuurman Gerrit Onderdelinden. 



Bron:
Rechterlijk archief Middelharnis, inv nr.30, verklaring 4 april 1790 

zondag 19 april 2015

De reddingspoging van het koopvaardijschip Juno uit Schiedam door vissers uit Middelharnis in 1791 en nog enkele voorbeelden van reddingen

Het koopvaardijschip Juno uit Schiedam kwam op 12 juli 1791 om drie uur in de middag in moeilijkheden. Het schip was net buiten het gezicht van de wal en had Stettin aan de Oostzee als bestemming. Met het hijsen van twee vlaggen werd de aandacht van de bemanning van de gaffelvisschuit de Jonge Cornelia uit Middelharnis getrokken. Stuurman Jacob van de Rovaart en de matrozen Marinus van Woensel, Abram Bree, Pieter Masteluijn, Teunis Otto, Barend Masteluijn, Cornelis Roodsant en Claas van der Waal hebben op 19 augustus 1791 een verklaring afgelegd over het gebeurde.

De Jonge Cornelia is naar de Juno  toegezeild en Jan Kan, de schipper van de Juno, heeft hen gepraaid en geroepen dat zijn schip in nood was. Hij verzocht Jacob van de Rovaart om hulp. Ofschoon de zee 'zeer moeilijk stond'  heeft de stuurman van de visschuit geroepen dat hij het wel wilde proberen, mits hij een beloning van 800 gulden zou krijgen voor het binnenbrengen van de Juno. Deze eis werd door Jan Kan geaccepteerd.

Twee matrozen van de visschuit zijn met gevaar voor eigen leven aan boord gegaan van het koopvaardijschip. Ze zeilden naar de wal tot ze de toren van 's-Gravezande zagen en verder tot ze de toren van Brielle in het gezicht kregen. De Juno moest  hier de noodvlag hijsen. De bemanning is aan boord gekomen van de visschuit. Ze hebben allemaal gezien dat de Juno om zes uur 's-avonds over bakboorzijde is omgevallen en gekanteld. De bemanning van de Juno is de 13e juli in Middelharnis aan wal gebracht.

Uit hoofde van de mislukte pogingen tot behoud van het schip zijn Jan Kan en Jacob van de Rovaart overeengekomen dat de beloning 300 gulden zou worden, in plaats van de eerder overeengekomen 800 gulden. Jan Kan heeft 100 gulden contant afgerekend en een Zeeuwse rijksdaalder* als fooi voor de bemanning gegeven. Hij beloofde zijn best te zullen doen dat de resterende 200 gulden zo snel mogelijk door zijn reder of boekhouder voldaan zou worden.

* Een zilveren Zeeuwse rijksdaalder had een waarde van 51 of 52 stuivers.



Bron:
Rechterlijk archief Middelharnis, inv nr.44 , verklaring 19 augustus 1791


Een tweede voorbeeld is te vinden in het Streekarchief Voorne-Putten. Het dateert uit december 1814 en heeft betrekking op het binnenbrengen van een smakschip met als bestemming Schiedam door de bemanning van de vissersschuit Willem Hendrik, schipper Arij (moet zijn: Aren) Jans de Waard. De beloning bedroeg 300 gulden.De vissers Arij (Aren) Izaaks de Waard en Kornelis Waterman worden met name genoemd.





Nog een voorbeeld. In januari 1815 hielpen de gaffelschuiten Willem Hendrik, stuurman Aren Jansz de Waard en de Paulina Helena, stuurman Simon Stapel, een kofschip dat in de problemen gekomen was. De schuit van Aren de Waard is dus voor de tweede keer in korte tijd te hulp geschoten.

Jan van de Rovaard (sloep Cornelia Johanna) sleepte op 25 oktober 1825 samen met een loodsboot een zinkende galjas de haven van Middelharnis binnen. De hadden het schip zonder equipage aangetroffen op ‘den Ooster’. Het bleek te gaan om het uit Lubeck afkomstige schip Jupiter, volgeladen met eiken planken en balken van grenenhout. De publieke verkoping op last van de opper-strandvonder van de lading vond op 2 maart 1826 in Middelharnis plaats. Het schip zelf werd op 2 augustus 1826 in Middelharnis verkocht.


Rotterd crt. 27 oktober 1825, Opregte Haarlemsche courant, 5 januari 1826. Opregte Haarlemsche courant, 21 februari 1826, 22 juli 1826


Bron: Notarieel archief Middelharnis. Inventarisnummer 5820, volgnummer 11 en 12.