vrijdag 24 april 2015

De betrekkingen tussen de vissers van Antwerpen en Middelharnis (1840-1890)

De contacten en handel tussen Antwerpen met Middelharnis gaan 450 jaar terug. In 1466 heeft de machtige Sint. Michielsabdij van Antwerpen een stuk schor aangekocht op het eiland Overflakkee, om het te bedijken. Het dorp dat op de ingepolderde schor ontstond werd eerst Sint Michiel in Putten en later Middelharnis genoemd.



Afbeelding van de kerk van de Sint Michielsabdij

De oudste vermelding van Brabantse ventjagers die vis opkochten bij het havenhoofd van Middelharnis dateert uit 1603.
In het jaar 1800 kwamen meer dan driehonderd scheepsladingen vis uit Middelharnis langs de Tol van Bath, vervoerd door ventjagers uit Antwerpen, Rupelmonde, Temse en Klein Willebroek.Het nieuws van de Belgische Opstand in augustus en september 1830 bracht in Middelharnis veel beroering teweeg. De afscheiding zou desastreus uit kunnen pakken voor de vishandel en daarmee voor welvaart in het hele dorp.
In België wilde men niet langer afhankelijk zijn van de invoer van vis uit Nederland. De eigen zeevisserij werd daarom zeer gestimuleerd en de invoer uit Nederland werd belast met hoge invoerrechten.
Antwerpen is eind jaren dertig van de negentiende eeuw met de beugvisserij met sloepen begonnen. Dit vereiste behalve een serieuze investering ook de inzet van ervaren en goed op elkaar ingespeelde bemanningen. De ervaren beugvissers kwamen onder andere uit Middelharnis, Pernis en Zierikzee.

In het nummer van april 2015 van de Ouwe Waerelt aandacht voor de jaren 1840 -1890, waarin Antwerpen een eigen vissersvloot had. De bijdrage is geschreven door Raymond van Ael en Marlies Jongejan.
In het artikel komen de volgende onderwerpen aan bod: de voorgeschiedenis van de eeuwenoude handelsbetrekkingen, de Antwerpse zeevisserij, de bemanningsleden uit Middelharnis en hun belang voor de opkomst van de Antwerpse visserij, het leven in de Schipperskwartier in Antwerpen en de scheepsrampen van 1863, waarbij ook vissers uit Middelharnis omkwamen.
Bijzonder indrukwekkend zijn de inzamelingsacties die indertijd in de volkswijken van de stad Antwerpen voor de nabestaanden zijn gehouden.

Een eerdere bijdrage over dit onderwerp is op weblog Arjaentje verschenen op 19 september 2013.

De lijst van geëmigreerde vissers is te vinden via deze link emigratie.


R. van Ael en M. Jongejan . De betrekkingen tussen de vissers van Antwerpen en Middelharnis (1840-1890). In: De Ouwe Waerelt, 15(2015)43, 6-13

De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie. www.demotte.nl


Link naar de volledige tekst van het artikel:


donderdag 23 april 2015

Vaten olijfolie opgevist door vissers uit Middelharnis in 1792, vaten brandewijn in 1760, katoen in 1825 en vaten petroleum in 1880

In de reeks op Arjaentje over incidentele verdiensten van vissers zoals het binnenhalen van een potvis, vrachtvervoer, passagiersvervoer, loodsdiensten en reddingen tot slot enkele berichten over het opvissen van lading die door andere schepen is verloren.


april 1792:
Door visser Bastiaans Jacobsz Visser zijn twee vaten met olie van olijven opgevist en in Middelharnis aangebracht. Pieter van den Tol viste ook een vat op. 
In het krantenbericht staan de opschriften waar de vaten mee gemerkt waren exact vermeld. De rechthebbende die de lading verloren had kon zich melden bij de substituut-strandvonder A. Mosselmans in Middelharnis.
De vissers waren verplicht dergelijke vangsten aan te geven. Er heeft vast een beloning voor de vinders aan vast gezeten. 

Rotterdamsche courant, 3 april 1792

De afwikkeling verliep niet altijd vlekkeloos. Uit onderstaande kwestie blijkt dat strandvonder Adriaan van Driel van Middelharnis in 1760  niet gelijk genegen was om de door vissers opgeviste vaten brandewijn in te leveren.


Streekarchief Voorne-Putten

In 1825 werd een aanzienlijke hoeveelheid bengaalse boomwol (katoen) uit zee gevist.
De publieke verkoping was op 14 december 1825 (Nederlandsche staatscourant, 5 december 1825)

Op 24 oktober 1863 werden de goederen verkocht die door drie stuurlieden van een verlaten bark gehaald waren. Ze hadden de bark in volle zee aangetroffen en ze namen de kettingen, ankers, rondhouten, blokken en touwen mee. De publieke verkoop op last van de strandvonden Jan Abram van den Broek bracht 393,50 gulden op. De drie stuurlieden waren Arend de Koning (Lucretia Adelaïde), Abram van Eck (Wisselvalligheid) en Maarten Buurveld (Vrouw Pietertje). (Bron: NAM 42, akte 236)

Op 10 januari 1880 liep de vissloep Onbestendigheid, stuurman Daniël van Eck, in Maassluis binnen met 190 vaten petroleum die bij Egmond opgevist waren (Vlaardingsche Courant, 14 januari 1880).
Op 12 januari 1880 liep de Ulbo (Jan Smit) met 118 vaten binnen in Hellevoetsluis en de Dankbaarheid (Hendrik Langbroek) met 186 vaten eveneens in Hellevoetsluis (Het Vaderland, 14 januari 1880).
De Zeemanshoop (Hubrecht van den Hoek) bracht 200 vaten aan (Staten Slis en Kolff).*
Tal van andere vissers brachten petroleum aan, opgevist bij Egmond, Katwijk, Noordwijk en zelfs tussen Schouwen en Goeree.
De strandvonder van Middelharnis (q.q. de burgemeester) plaatste op 16 januari 1880 een oproep in de Nederlandsche Staatscourant om de rechtmatige eigenaar van 315 vaten petroleum te achterhalen. De petroleum kwam uit de V.S.

Nederlandsche Staatscourant, 16 januari 1880


* deze staten vermelden alleen petroleum bij de Zeemanshoop en de Ulbo.

Beschier Faasse verhaalde van het opvissen van kokosnoten in 1886. Dit is in de schriftelijke bronnen niet vastgelegd. (Eilanden-nieuws, 24 oktober 1956)

Vrachtvervoer door vissers uit Middelharnis

Voor het vervoer van vracht door visserssschepen uit Middelharnis zijn weinig aanwijzingen.


Uit een artikel van Hendrik de Korte uit 1947 een passage over aardappelschuiten. Dit gegeven is afkomstig uit het hoofdstuk over Middelharnis  'De Nederlandsche stad- en dorpsbeschrijver", uit 1798


H. de Korte. Iets over de visserij van Middelharnis, deel 2.
Eilanden-nieuws, 12 juli 1947


woensdag 22 april 2015

Een passagier uit Engeland aan boord van een visschuit uit Middelharnis in 1790

De tarbotvisserij en de handel in tarbot zorgden in de achttiende eeuw in het voorjaar en in de zomer voor een intensief verkeer tussen Middelharnis en Londen. Soms diende zich een passagier aan om de oversteek aan boord van een Middelharnisse schuit te maken.
Of het vervoer van passagiers een regelmatige bijverdienste was valt niet de achterhalen. Slechts deze ene keer dat het voor de passagier tragisch afliep en er lijkschouwing nodig was is overgeleverd.

De chirurgijn van Middelharnis, Kemp was zijn naam, heeft op 14 april 1790 een verklaring ten overstaan van baljuw en schepenen afgelegd dat hij het lichaam van een vreemdeling heeft geschouwd dat zich in een visschuit in de haven bevond. Frederik heette hij, zijn achternaam was niet bekend en hij was ongeveer veertig jaar. Frederik was als passagier uit Engeland meegekomen met de visschuit van stuurman Gerrit Onderdelinden. 



Bron:
Rechterlijk archief Middelharnis, inv nr.30, verklaring 4 april 1790 

zondag 19 april 2015

De reddingspoging van het koopvaardijschip Juno uit Schiedam door vissers uit Middelharnis in 1791 en nog enkele voorbeelden van reddingen

Het koopvaardijschip Juno uit Schiedam kwam op 12 juli 1791 om drie uur in de middag in moeilijkheden. Het schip was net buiten het gezicht van de wal en had Stettin aan de Oostzee als bestemming. Met het hijsen van twee vlaggen werd de aandacht van de bemanning van de gaffelvisschuit de Jonge Cornelia uit Middelharnis getrokken. Stuurman Jacob van de Rovaart en de matrozen Marinus van Woensel, Abram Bree, Pieter Masteluijn, Teunis Otto, Barend Masteluijn, Cornelis Roodsant en Claas van der Waal hebben op 19 augustus 1791 een verklaring afgelegd over het gebeurde.

De Jonge Cornelia is naar de Juno  toegezeild en Jan Kan, de schipper van de Juno, heeft hen gepraaid en geroepen dat zijn schip in nood was. Hij verzocht Jacob van de Rovaart om hulp. Ofschoon de zee 'zeer moeilijk stond'  heeft de stuurman van de visschuit geroepen dat hij het wel wilde proberen, mits hij een beloning van 800 gulden zou krijgen voor het binnenbrengen van de Juno. Deze eis werd door Jan Kan geaccepteerd.

Twee matrozen van de visschuit zijn met gevaar voor eigen leven aan boord gegaan van het koopvaardijschip. Ze zeilden naar de wal tot ze de toren van 's-Gravezande zagen en verder tot ze de toren van Brielle in het gezicht kregen. De Juno moest  hier de noodvlag hijsen. De bemanning is aan boord gekomen van de visschuit. Ze hebben allemaal gezien dat de Juno om zes uur 's-avonds over bakboorzijde is omgevallen en gekanteld. De bemanning van de Juno is de 13e juli in Middelharnis aan wal gebracht.

Uit hoofde van de mislukte pogingen tot behoud van het schip zijn Jan Kan en Jacob van de Rovaart overeengekomen dat de beloning 300 gulden zou worden, in plaats van de eerder overeengekomen 800 gulden. Jan Kan heeft 100 gulden contant afgerekend en een Zeeuwse rijksdaalder* als fooi voor de bemanning gegeven. Hij beloofde zijn best te zullen doen dat de resterende 200 gulden zo snel mogelijk door zijn reder of boekhouder voldaan zou worden.

* Een zilveren Zeeuwse rijksdaalder had een waarde van 51 of 52 stuivers.



Bron:
Rechterlijk archief Middelharnis, inv nr.44 , verklaring 19 augustus 1791


Een tweede voorbeeld is te vinden in het Streekarchief Voorne-Putten. Het dateert uit december 1814 en heeft betrekking op het binnenbrengen van een smakschip met als bestemming Schiedam door de bemanning van de vissersschuit Willem Hendrik, schipper Arij (moet zijn: Aren) Jans de Waard. De beloning bedroeg 300 gulden.De vissers Arij (Aren) Izaaks de Waard en Kornelis Waterman worden met name genoemd.





Nog een voorbeeld. In januari 1815 hielpen de gaffelschuiten Willem Hendrik, stuurman Aren Jansz de Waard en de Paulina Helena, stuurman Simon Stapel, een kofschip dat in de problemen gekomen was. De schuit van Aren de Waard is dus voor de tweede keer in korte tijd te hulp geschoten.

Jan van de Rovaard (sloep Cornelia Johanna) sleepte op 25 oktober 1825 samen met een loodsboot een zinkende galjas de haven van Middelharnis binnen. De hadden het schip zonder equipage aangetroffen op ‘den Ooster’. Het bleek te gaan om het uit Lubeck afkomstige schip Jupiter, volgeladen met eiken planken en balken van grenenhout. De publieke verkoping op last van de opper-strandvonder van de lading vond op 2 maart 1826 in Middelharnis plaats. Het schip zelf werd op 2 augustus 1826 in Middelharnis verkocht.


Rotterd crt. 27 oktober 1825, Opregte Haarlemsche courant, 5 januari 1826. Opregte Haarlemsche courant, 21 februari 1826, 22 juli 1826


Bron: Notarieel archief Middelharnis. Inventarisnummer 5820, volgnummer 11 en 12.


donderdag 16 april 2015

Melchior Turnhout (1758 -1808) en Jannetje Duijm (1758 -1817)

Ouders
Melchior (Melgert) Arensz Turnhout, is een zoon van Aart Cornelisz Tur(e)nhout (Teurnhout) en Arentje Willems Drooger. Hij is gedoopt op zondag 19 november 1758 in Middelharnis.
Jannetje Duijm is een dochter van Leendert Johannesz Duijm en Teuntje Arens van de Roovaart. Jannetje is op 8 januari 1758 in Middelharnis gedoopt.



Huwelijk
Melchior en Jannetje zijn op 5 november 1786 in Middelharnis getrouwd. Ze waren 27 en 28 jaar oud.

De ramp met de gaffelschuit van Jacob Bree in 1808
Melchior was tot juni 1807 als matroos werkzaam op de gaffelschuit van stuurman Arie Pietersz Jongejan. De visserij met deze schuit is vanwege de aanhoudende stremming van de visserij beëindigd.
Melchior Turnhout is in de nacht van 17 op 18 december 1808 omgekomen. Hij was een van de bemanningsleden van de gaffelschuit Jonge Cornelis van Jacob Bree die bij de scheepsramp is verdronken. Melchior was vijftig jaar oud. Zie over deze ramp het bericht van 20 januari 2014.

Nabestaanden
Jannetje is overleden op 27 februari 1817 in Middelharnis, ze was 59 jaar oud. Melchior en Jannetje hadden geen kinderen.


Genealogische gegevens afkomstig van Pieter Koster, bewerkt voor Arjaentje


noot:
De familie Turnhout / Turenhout / Teurnhout woonde al minstens drie generaties in Middelharnis.



1. Rechterlijk archief Middelharnis, inv. nr. 31, attestatie van 27 juni 1807

Jilles Missel (1778-1808) en Paulina Warnaar (1781-1855)

Ouders
Jilles Missel is een zoon van Pieter Jilisse Missel (1) en Ariaantje Willemsdr van Heest. Hij is op 10 mei 1778 in Middelharnis gedoopt. 
Paulina Warnaar is een dochter van Jacobs Willems Werrenaar en Lena Paulusdr Nachtegaal. Ze is gedoopt op 15 september 1781 in Stad aan 't Haringvliet.

Huwelijk en kinderen
Jilles en Paulina zijn op 2 februari 1803 in Stad aan 't Haringvliet getrouwd. Hij was 24 en zij was 21 jaar. Op 14 augustus 1803 werd Arendje geboren, op 13 oktober 1804 Lena en op 31 oktober 1807 Pieter. Lena is jong overleden.

De ramp met de gaffelschuit van Jacob Bree in 1808
Jillis Missel is in de nacht van 17 op 18 december 1808 omgekomen. Hij was een van de bemanningsleden van de gaffelschuit van Jacob Bree die bij de scheepsramp is verdronken.Hij was dertig jaar oud. Zie over deze ramp het bericht van 20 januari 2014. 

Nabestaanden
Paulina bleef met twee kinderen achter, Arendje van vijf jaar en Pieter van een jaar oud.
Op 4 september 1809 heeft ze om 'uijtkoop' verzocht (2). Hiermee werd de erfenis afgewikkeld en was de weg vrij voor een nieuw huwelijk. 
Paulina Warnaar is op 17 november 1809 in Stellendam hertrouwd met Jacob Troost. Ze waren 28 en 49 jaar oud. Jacob Troost (1759-1828) is geboren in Middelharnis, een zoon van Jan Jacobs Troost en Anna Isaacs Bleijker.
Hun dochter Annetje Troost werd op 4 oktober 1810 in Stellendam geboren. Daarna volgden nog vijf kinderen.
Pieter Missel trouwde in Ouddorp met Neeltje Grinwis. Hij is in 1889 in Ouddorp overleden.
Arendje Missel bleef ongehuwd. Ze is in 1876 in Stellendam overleden.



Genealogische gegevens afkomstig van Joke van Rumpt, bewerkt voor Arjaentje


1. Pieter Missel (dezelfde ?) was in 1783 stuurman (GA 7).
2. Rechterlijk archief Middelharnis, inv. nr. 45, 4 september 1809

dinsdag 14 april 2015

Maarten Vermaas (1746-1826) en Ariaantje Vlieland (1750-1793)

Ouders
Maarten Vermaas is een zoon van Heijmen Maartensz Vermaas en Neeltje Pieters Fonkert. Heijmen is in Strijen geboren en in 's-Gravendeel overleden. Maarten is ongeveer in 1746 in geboren, waarschijnlijk in 's-Gravendeel.
Ariaantje Vlieland is op 1 februari 1750 in Stad aan 't Haringvliet gedoopt, dochter van Stoffel Jansz Vlietland en Klaasje Gerritsdr Schoordijk.

Huwelijk en kinderen
Maarten en Ariaantje zijn op 22 maart 1772 in Sommelsdijk getrouwd, ze waren ca. 26 en 22 jaar oud. Op 19 september 1773 werd Hijmen gedoopt in Middelharnis, op 26 januari 1777 Neeltje, op 18 februari 1784 Stoffel, op 10 januari 1787 Gerrit.
Klaasje uit 1775, Klaasje uit 1786 en Klaasje uit 1791 zijn vroeg overleden, evenals Cornelis uit 1788 en Cornelis uit 1789.
Ariaantje Vlieland is op 30 mei 1793 in Middelharnis begraven, 43 jaar oud.

Huwelijken van de kinderen
De oudste zoon Hijmen trouwde op 6 april 1794, nog geen jaar na het overlijden van zijn moeder. Hij trouwde met Lena Simondr de Ruijter. Hijmen en Lena waren allebei twintig jaar oud.  Hijmen was in 1811 visser.
Neeltje Vermaas is getrouwd met Johannis Arentze Kransse. Ze is in 1808 op 31-jarige leeftijd in Sommelsdijk overleden.

Gerrit Vermaas (1787-1825) is op 4 oktober 1817 getrouwd met Annetje Bree, dochter van stuurman Jacob Bree en Lena Rooij. Ze waren dertig en 21 jaar oud. Gerrit is op 38-jarige leeftijd verdronken met de scheepsramp van de gaffelschuit van zijn schoonvader in 1825. Zie berichten van 22 februari 2013 en 9 december 2013 in het blogarchief. Ze hadden drie kinderen.

Stoffel Vermaas (1784-1808)
Stoffel Vermaas was tot juni 1807 als matroos werkzaam op de gaffelschuit van Arie Pietersz Jongejan. De visserij met deze schuit is beëindigd wegens aanhoudende stremming van de visserij (1).
Stoffel is in de nacht van 17 op 18 december 1808 omgekomen. Hij was een van de bemanningsleden van de gaffelschuit van Jacob Bree die bij de scheepsramp van 1808 is verdronken. Zie over deze ramp het bericht van 20 januari 2014. Stoffel was 24 jaar en ongehuwd.

Maarten Vermaas 
Maarten heeft op 26 juni 1789 de eed als stuurman afgelegd in Middelharnis (GA 7). Samen met Cornelis Vermaas bezat hij in 1784 de ventjagersschuit De Twee Neven. In 1803 kocht hij een Fries bunschuitje.(2)
Maarten Vermaas was van 1799 tot 1806 in dienst van de palingrederij van Middelharnis (boekhouder Leendert van den Tol) als schipper op de Jonge Maria. Omtrent dit dienstverband en de beloning is een slepende rechtszaak gevoerd (3).

Cornelis Vermaas (1745-1807)
Cornelis Heijmansz Vermaas was een oudere broer van Maarten. Hij was ventjager. Op 19 april 1782 voer hij op de ventjagersbezaanbunschuit Sint Jacob (2).
Hij trouwde op 5 mei 1765 met Margreta Jansdr Feun uit Amsterdam. Zij overleed in december 1767. Cornelis en Margreta hadden een zoon Heijmen Vermaas die op 28 september 1766 in Middelharnis gedoopt is en voor 1771 overleden. Cornelis hertrouwde op 24 september 1769 met Johanna Janse Pouwer. Op 31 december 1769 werd Johannes geboren. Daarna volgden Heijmen, Aartje, Cornelis, Jacob en Johanna (26 november 1783 te Oude-Tonge geboren).
Cornelis Vermaas vestigde zich ongeveer in 1784 in Muiden in verband met de handel in paling op Londen. Zijn broer Maarten was vanaf 1798 zetschipper op de bezaanschuit de Jonge Maria, eigendom van Cornelis en een groep andere reders. Over dit dienstverband is lange tijd geprocedeerd.
Voordat Maarten als schipper aantrad was Johannis Vermaas (1769-  ), de zoon van Cornelis, de schipper van de Jonge Maria.

Cornelis Cornelisz Vermaas (1774-1826) is op 26 februari 1826 in Amsterdam overleden.Hij was ten tijde van zijn overlijden in het bezit van "een ijke schip de Jonge Willem", dat echter eigendom was van A. van Paddenburg te Muiden volgens contract van 27-2-1820. Het bootje had Vermaas gekocht voor fl. 1000,-- . Hij zou fl. 200,-- per jaar aflossen en als hij niet kon aflossen bleef het bootje eigendom van Paddenburg en werden de betalingen door Vermaas beschouwd als interest.Na zijn overlijden werden zijn minderjarige kinderen Hijmen (16), Jacob (14), Pieter (12) en Willem (7) ondergebracht in het Hervormd Diaconaal Weeshuis te Amsterdam.(4) 

Genealogische gegevens afkomstig van Joke van Rumpt en van Pieter Koster, bewerkt voor Arjaentje

1. Rechterlijk archief Middelharnis, inv. nr. 31, attestatie van 27 juni 1807
2. Rechterlijk archief inv. nr. 17, 21 april 1784 en inv. nr. 18
3. Rechterlijk archief Middelharnis inv. nr. 31. Meer stukken o.a. aanwezig in het Nationaal Archief.
Leendert van den Tol verkocht op 19 december 1807 een deel van een bezaenpalingschuit. RA 18, folio 107.
4.Stadsarchief Amsterdam, Boedelpapieren 1634-1938; Diaconie Hervormde Gemeente Amsterdam, Diaconie Weeshuis 629 - hieruit ook de geboorte- overlijdens- en trouwdata].


maandag 13 april 2015

Vissers uit Middelharnis als loods in het Goereese Gat in 1677, met voorbeelden uit later tijd

In de tijd dat er nog geen gespecialiseerde loodsdiensten waren fungeerden beurtschippers en vissers meestal als loods. Ze moesten hiervoor toestemming hebben van de Staten van Holland.

De vissers van Middelharnis waren natuurlijk zeer goed bekend met de gevaarlijke stromingen en zandbanken in het Haringvliet en het Goereese Gat. 
In 1677 zijn twee vissers aangesteld als loods.
De stad Dordrecht heeft op 24 januari 1675 geklaagd over de loodsdiensten die niet naar behoren functioneerden. Het is niet duidelijk wat er precies aan de hand was maar de klacht ging over:

'vexatien (kwellingen, overlast) en excessen van de lootsen' 
Op 26 maart 1676 verzocht Dordrecht : 
'dat de Visschers van Middelharnas moogen werden geauthoriseert om het Goereesche Gat uyt en in te moogen lootsen'
 Hierop volgde een besluit van 23 september 1677 om:
'Twee loodsen uit de visschers van Middelharnas te stellen voor het belootsen van de Maze en het Goereesche Gat'
En tevens
'Examineren wat ordre te stellen omtrent de lootsen op de Maaze' (1).



De loodsactiviteiten leverden een welkome bijverdienste op voor de vissers. Ook uit Maassluis en Ter Heijde is bekend dat vissers bijverdienden door als loods te fungeren (2).

Loodsdienst in 1686
Zie het bericht van 12 januari 2017 over het binnenloodsen en slepen van een Surinamevaarder door een schuit uit Middelharnis.

Loodsdienst in 1706
Zie het bericht van 31 januari 2017 over het binnenloodsen en slepen van het Friese schip de Liefde.

Een loodsdienst in 1807
Zie voor een later voorbeeld uit Middelharnis de attestatie  van stuurman Abram Bree en zes matrozen. Voor een loodsdienst op 15 april 1807 vanaf de hoogte van Den Briel naar Texel werd een prijs van 30 guineas overeengekomen. Guineas waren gouden munten uit Engeland, iets meer waard dan de pond (pond was 6 gulden). Indien zich een Texelse loods zou aandienen dan zou de klus aan hem overgelaten worden.(3)

Een loodsdienst in 1822
Verklaring van Jan Eduard Gallas Eduardsz. te Hellevoetsluis namens kapitein Hendrik Jans Lening voerende het smakschip De Jonge Elisabeth, beladen met stokvis, traan en mos komende van Noorwegen met bestemming Dordrecht. Omdat er in dichte mist geen loodsboot voer hebben zij voor f 100 een visser uit Middelharnis ingehuurd. Deze heeft ze de haven van Hellevoetsluis in gebracht, waar ze vanwege vorst en mist moeten blijven liggen.
(Streekarchief Voorne Putten, toegang 110, inventarisnummer 1283, 23 december 1822, akte 228) 


Een loodsdienst in 1825
Het was slecht weer begin januari 1825, slecht zicht en zeer harde wind. Maarten Schaap probeerde met zijn koopvaardijschip al vanaf 24 december de Goeree op te varen. (4)
De 7de januari was het goed weer, de wind ZW met verstopte lucht. Ik had sedert drie dagen geen land gezien. Wij zeilden naar land tot tien à elf vadem diepte maar konden geen land zien, maar wij zagen een visserssloep van Middelharnis die bij ons kwam. Ik vroeg hem hoever de duinen van Schouwen van ons waren. Hij zegde mij het niet te weten en hij kwam nog wel van land. Daarop zegde hij: "Wilde U een man van mij die U binnen brengt ?" Ik zegde hem:"U handelt niet als zeeman, U wilt mij binnenbrengen en U zegt niet te weten waar wij zijn." "Ja", zegde hij, ''vanavond zal ik U binnenbrengen." Nu zegde ik:"Wat moet U hebben als U mij binnenbrengt ?". "F.300", zegde hij. Ik accordeerde voor f 90 en nam een man over.



1. Bron: Generaale Index op de registers der resolutien van de heeren Staten van Holland en West-Friesland, vol 9. p. 2,133,162,666 via Google books

2. Annette de Wit. Leven, werken en geloven in zeevarende gemeenschappen; Schiedam, Maassluis en Ter Heijde in de zeventiende eeuw. Amsterdam, 2008, 132

3. Rechterlijk archief Middelharnis, inv, nr. 45 12 mei 1807.


4. J.R. Bruijn en E.S. van Eyck van Heslinga, met medewerking van E.M. Jacobs. Maarten Schaap, een Katwijker ter koopvaardij (1782-1870); een biografie en een dagboek. . Amsterdam, 1988. p.103

Op 17 oktober 1661 is een nieuwe ordonnantie die de pilotage op de Maas en het Goereese Gat regelde van kracht geworden. Resolutie van de Staten van Holland en West-Friesland. uitgave 1706, pagina 566-573.
Die dag werd tevens een akkoord gesloten tussen Brielle, Delft, Rotterdam en Schiedam naar een ontwerp van de voormelde Staten van 23 juli 1661. Dit om een einde te maken aan de conflicten over de loodsdiensten.
Het toezicht op de pilotage werd in handen gelegd van de Gedeputeerde van de Grote Visserij, of derzelver commissarissen. Deze regeling bleef van kracht tot 1795. In dat jaar kwam de pilotage onder het comité tot zaken van de Marine te vallen.
Bron: A.A.Mietes. Inventaris van de archieven van de Colleges van de Grote Visserij, 1578-1857 (1859).
Nationaal Archief, 1984. inventarisnummer 3.11.03











maandag 6 april 2015

Stranding van een potvis bij Middelharnis in 1768

Op 12 september 1768 hebben enige vissers met aflopend tij een levende jonge potvis of 'cagelot' ontdekt op de plek waar de haven van Middelharnis in het Haringvliet uitkomt . Ze hebben het dier, dat 20 voet (ongeveer 7 meter) lang was, naar binnen gesleept meldde de Nederlandsche Mercurius. 
Het dier is naar Rotterdam vervoerd, overleden en in de pekel gelegd. Het stoffelijk overschot heeft als bezienswaardigheid een rondgang gemaakt langs verschillende steden in Holland. Stadhouder Willem V en zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen hebben het dier bezichtigd, naast duizenden andere mensen.
Het dorpsbestuur schafte zich voor 120 gulden een schilderij aan van het dier.

Nederlandsche Mercurius 25(1768)111



Strandingen van potvissen kwamen vaker voor. Een volwassen potvis heeft een lengte van ongeveer 60 voet (ca. 20 meter), veel groter dus dan het exemplaar in Middelharnis.
Op 20 februari 1762 strandde tussen Zandvoort en Wijk aan Zee een potvis met een lengte van 61 voet.
Twee jaar later, op 15 februari 1764, is benoorden Egmond aan Zee een potvis van 60 voet levend gestrand. De publieke belangstelling in Egmond was groot, zo is op prenten te zien. Het dier bracht op de veiling voor 810 guldens op.


Prent van de stranding van een levende potvis bij Egmond in 1764


Literatuur:
Jan Buisman. Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen. Deel 6, p. 347
J.C. Both. Walvisvangst in Middelharnis. Ouwe Waerelt  16(2016)48, 23-24



Terzijde:
Aangespoelde walvisachtigen vormden in vroeger eeuwen een welkome bron van inkomsten.
Vrijwel alles van de walvisachtige dieren kon worden gebruikt: traan, vlees, baleinen en (soms) amber.
Tegenwoordig staat het redden van de dieren voorop. De discussies in de media in 2012 over de bultrug Johanna hebben geleid tot een protocol voor aangespoelde, nog levende, walvissen. Na twaalf uur mogen de reddingspogingen worden gestaakt.