donderdag 29 december 2016

De ondergang van de sloepen Pionier (1896) en Toekomst (1899) uit Middelharnis

Reder Klaas Johannis Meijer (van Hotel Meijer) uit Middelharnis kocht in 1888 twee Antwerpse vissloepen. Vanaf 1894 voeren beide sloepen, de Pionier en de Toekomst, voor rederij Slis. De Toekomst stond model voor het spookschip in de roman van Cor van den Tol. "Het Kofjekokertje en het Spookschip van Middelharnis' (zie ook het bericht op dit weblog van 6 oktober 2012).


De Pionier is op 20 september 1896 in het Goereese Gat gezonken bij terugkeer van een lange zoutreis. Schipper was de 26-jarige Ary de Waard. Alle bemanningsleden konden het schip tijdig verlaten met de scheepsboot, maar de schipper bleef op zijn post en dat is hem noodlottig geworden. Voor meer bijzonderheden over de schipper kunt u doorklikken naar onderstaand bericht.

Ary de Waard (1870-1896)

De Toekomst, schipper Jan van den Hoek, is in de nacht van 25 op 26 april 1899 op 57 graden NB en 6 graden OL bij dichte mist aangevaren door een Noorse bark met de naam Zorida. Negen van de dertien bemanningsleden wisten bij de bark aan boord te komen, drie bemanningsleden kwamen om in de golven en een vierde, Laurens van Gelder, is aan zijn verwondingen overleden. 




PGR27018900220001 ZORIDA. Foto fra boka Barske menn 
og hvite seil av Trygve Gundersen


Voor meer bijzonderheden kunt u doorklikken naar onderstaande berichten:
Laurens van Gelder (1849-1899)
Arend de Koning (1864-1899)
Leendert Koster (1863-1899)
Jan de Man (1863-1899)





MD7 Toekomst zwaar beschadigd in de Noorse haven Brevik




Rinus van Dam. "Twee onfortuinlijke Middelharnisse vissloepen. Het tragisch einde van de "Pionier" en de "Toekomst". Eilanden-Nieuws, 28 december 2016



N.B.
Op 11 oktober 1957 heeft in het Eilanden-Nieuws een artikel gestaan over de resten van een sloep die bij de Deltawerken zijn gevonden. Men denkt dat het resten van de Pionier waren. Oudere vissers vertelden dat de mast nog lang zichtbaar is geweest.

donderdag 15 december 2016

Dirk Willemsz Frater (1700-1740) en Willemtje Crelis van Hoven (1721- )

Ouders
Dirk Willemsz Frater is een zoon van Willem Arensz Frater en Jannetje Dirks. Hij is gedoopt op vrijdag 9 april 1700 in Middelharnis. 

Huwelijk en kinderen
Dirk trouwde op 14 december 1721 in Middelharnis met Willemtje Crelis van Hoven. Dirk was 21 jaar oud. Ze kregen tien kinderen die allen in Middelharnis zijn gedoopt.
Op 7 november 1722 is Jannetje gedoopt, op 11 juni 1724 Petronella, Arent op 18 augustus 1726, Cornelis op 2 januari 1729, Willem op 31 januari 1731, Lena op 11 mei 1732, Aren op 2 maart 1735, Willem op zaterdag 23 juni 1736 , Arentje op 1 september 1737 en weer een Arentje op 15 februari 1739.
Gezien de terugkerende namen Willem en Arent(je) is duidelijk dat een aantal kinderen jong gestorven is.

De scheepsramp met de Luipaart, Dirk Frater omgekomen
Dirk is overleden op 1 januari 1740. In de nacht van 31 december 1739 op 1 januari 1740 is de gaffelschuit de Luipaart aangevaren door een gaffelschuit uit Zwartewaal. Hij was samen met vier jongens op de zinkende gaffelschuit achtergebleven. Dirk was 39 jaar oud.

Nabestaanden
Van de nabestaanden is weinig bekend. In de weesboeken van Middelharnis is het gezin niet terug te vinden.

De bemanning van de gaffelschuit de Luijpaart, vergaan op 1 januari 1740

In de nacht van 31 december 1739 op 1 januari 1740 is de gaffelvisschuit de Luijpaart uit Middelharnis gezonken. Vijf opvarenden kwamen om. De andere zes opvarenden zijn gered: stuurman Willem Dirks Roij en de matrozen Aren Witvliet, Hendrik van Dalen, Hendrik Schoonejongen, Jan Teeuwitsz Elzevier en Jan Jacobsz Rijke.
De oorzaak van de ramp was een aanvaring met een gaffelschuit uit Zwartewaal. Deze gaffelschuit heeft in de nacht vijf matrozen overgenomen en is de volgende morgen teruggekeerd om de overige opvarenden te redden. Alleen de stuurman bleek nog in leven. Matroos Dirk Frater en de vier achtergebleven jongens werden niet meer gevonden.
De geredden zijn door de Zwartewaler schuit 
François (stuurman IJsbrand Pietersz van der Meer) afgezet op Texel en gingen over land naar Middelharnis, waar zij op 6 januari 1740 een verklaring aflegden voor het College van Schout en Schepenen.
Alleen de naam van de omgekomen matroos is bekend:

Dirk Willemsz Frater (1700-1740)

Van de vier jongens in de leeftijd tussen tien en zestien jaar zijn de namen niet bekend.



De Luijpaart is op de rivier van Hull aan komen drijven. Op 5 maart 1740 machtigde Jacob Bane, boekhouder van de schuit en koopman in Sommelsdijk, de heer Johan Turlij minor, koopman in Rotterdam. om de schuit te reclameren. In de akte  staan vier specifieke kenmerken van de schuit genoemd, brandvlekken, een ingezet stukje hout en een deel van de oranje doek van de Prinsenvlag dat hersteld was. (Notarieel Archief Middelharnis, inv. nr. 5809, akte 79)


Gegevens afkomstig van Pieter Koster te Haarlem, bewerkt voor Arjaentje

Bronnen:
Rechterlijk Archief Middelharnis, inv. 40, akte 1, 29 en 36



De bemanning van de Zwartewaalse schuit legde drie weken later, op 29 januari 1740, een verklaring af.
Hierin wordt niet gerept over een aanvaring. De schuit die in moeilijkheden kwam (De Luipaart dus) zou geen lichten op gehad hebben.

050 Archief ambacht Zwartewaal, inv. nr. 450, schade aan vissersschepen 1704-1757, verklaring van 29 januari 1740. De verklaring is onder ede bevestigd op 29 september 1741.

dinsdag 13 december 2016

Stormvloeden in Middelharnis in 1477, 1682 en 1808

De Comas-en-Damianusvloed
Op zaterdag 27 september 1477 zijn grote delen van Vlaanderen, Zeeland en Holland getroffen door een ernstige stormvloed, veroorzaakt door een zware noordwesterstorm. Veel Engelse schepen die met laken op weg waren naar Antwerpen zijn vergaan, het laken spoelde aan op de kust. Ook Bretonse schepen met zout en graan vergingen. De stad Edam verloor 27 schepen op de Noordzee. De schade door overstromingen was aanzienlijk in Vlaanderen en op de Zeeuwse eilanden. Ook Voorne en Putten zijn getroffen (1).

Van Middelharnis is het volgende bekend:

1477. Op den 27 september van dit jaar hebben de polders onder Middelharnis veel geleden door een zware overstrooming (2).
Dit gebeurde kort na de stichting van het dorp in 1466.

De ramp van 1682

Het winterseizoen verliep zeer onstuimig. Op 8 december 1681 woedde al een zware noordwesterstorm. In de weken erna waren er telkens zware stormen en er viel veel regen. Op 24 januari was het volle maan en tijdens de storm van 26 januari was het springtij. De storm hield 36 uur aan, de wind draaide van zuidwest naar noordwest. De stormvloed vond overdag plaats waardoor er minder slachtoffers waren. Vlaanderen ten noorden van de lijn Brugge-Antwerpen en de zuidwestelijke delta overstroomden. In Ooltgensplaat vielen 22 slachtoffers.
Dankzij tijdgenoot Hendrik van Dam woonachtig in Middelharnis beschikken we over een gedetailleerde beschrijving (3).







In Middelharnis was grote materiële schade. Een bron vermeldt dat de twee bakenstokers van het weggespoelde vuurbaken zijn verdronken (4). De dichteres Tannetje Blok (zie bericht van 6 mei 2015) wijdde een gedicht aan de ramp:

Al op den zes en twintigsten dag
Van januari twee- en tagtig

Als men met groote droefheid sag:

De groote kragt van God Almagtig;

Wanneer hij door sijn slaende hand/

Gink straffen ons Flacqueesche land (5)



De stormvloed van 1808
Het zuidwesten van Nederland werd opnieuw zwaar getroffen in 1808.  In de nacht van 14 op 15 januari liepen talloze polders onder. Uit Middelharnis werd enige schade gemeld.
Van Dirksland tot aan de haven van Middelharnas liepen de zeedijken vrij algemeen over. Op de laatste plaats leden zij, die aan de haven woonden,  door den slag van het water, eenige schade aan hunne woningen, en goederen (6).


Literatuur:
1. J. Buisman. Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen, onder red. van A.F.V. van Engelen. dl.4. 1450-1575. Franeker, 1998. p. 150. 
2. B. Boers. 'Beschrijving Van Het Eiland Goedereede En Overflakkee' . Sommelsdijk, J. Jongejan, 1843. p. 290. Bron: Van Alkemade.
3. B. Boers, p.292-293, gebaseerd op Hendrick van Dam. Korte beschrijvinge van alle de plaatsen en polders die ingebroken zijn door de schrickelijcke watervloedt [...].  Rotterdam, 1682, p.46-47.
4. Buisman. Dl.5. 1675-1750. p.93
5. Tannetje Blok. Een nieuw-liedboekje, genaamt het dubbelt Emausje, bestaande in eenige nieuwe liedekens. Terneuzen, J.G.A. Thompson, 1854. naar de laatste uitgave herdrukt. p. 54.
6. S. van Hoek. Natuur en geschiedkundige beschrijving van den verschrikkelijken watervloed [...], 2e stuk, Haarlem, 1808. p. 256 en 288

Zie ook:
Adrie de Kraker. Zes eeuwen stormvloeden en overstromingen in de zuidwestelijke delta. Aard en omvang van de schade en het herstel. In: Zeeland, 25(2016)4, 139-153

maandag 5 december 2016

De moeizame redding van een kofschip door twee gaffelschuiten uit Middelharnis in 1815

Een kofschip in nood
Op 14 januari 1815 waren de gaffelschuiten Paulina Helena en Willem Hendrik aan het vissen op een afstand van twaalf uur varen van de wal, op een diepte van circa twintig vadem. 's-Middags om vier uur kwam de kapitein van een kofschip bij de Willem Hendrik aan boord om te vragen of de stuurman (Aren Jansz de Waard) hem wilde redden want zijn roer was aan stukken en het schip was lek. Op de vraag wat dit moest kosten heeft De Waard geantwoord "wij willen geen geld vragen, maar maken accoort op Goemans zeggen* van Rotterdam".
De kapitein vroeg twee man om hem aan boord te assisteren. De matrozen Aren Isacqzoon de Waard (van de Willem Hendrik) en Arij Duprée (van de Paulina Helena) stapten over op het kofschip. De gaffelschuiten zeilden naar het kofschip toe en gaven elk een nieuwe kabel over om het schip mee vast te maken. De schuiten maakten zeil en sleepten het kofschip weg.
met den avond een stijve koelte met een dikke lugt en een weinig sneeuw, dog niet buiten zorg zijnde om het gezegden schip en volk te redden, te meer daar er voor handen was een lange en donkere nacht, en men vreesde voor harde wind. Edog hetwelk te boven werd gekomen door kloeken moed en door kragt van zeijlen en er de kabeltouwen aan te wagen, die echter veel gevaar liepen van te breeken, welk gevaar te grooter werd door den sneeuw en wind.

Op 15 januari zagen ze 's-morgens om twee uur een vuurbaken op het land, ze peilden de diepte en door hun bekendheid met de situatie wisten ze dat dit het Goeree-vuur was. Om vier uur staken ze over stag op vier vadem tegen het Westhoofd aan. De Goeree oost zuid oost, de wind oost en een stijve koelte. Ze moesten binnen zijn voor het dag werd in verband met afgaand tij. Om zes uur zagen ze de Kaap (bij Ouddorp) voor zich. Het lukte niet om de schuiten over stag te draaien. Doordat het schip verkeerd draaide en het kabeltouw slipte raakte het schip het strand, maar het liep geen schade op. De gaffelschuiten gingen voor anker om het nieuwe tij af te wachten.
Om acht uur 's-morgens heeft de kapitein van het kofschip zijn vlag gehesen. De gaffelschuiten konden door de harde stroom geen bijstand verlenen en dat was ook niet nodig want het kofschip liep totaal geen gevaar.
Tussen negen en tien uur zagen ze de manschappen van een sloep van Goeree aan boord van de kof komen en ze hebben deze mannen bezig gezien met een anker. Om twaalf uur zijn ze met de gaffelschuiten naar de kof gezeild, hebben touwen vastgemaakt en om drie uur hebben ze -zonder hulp van anderen- het kofschip van het strand gekregen. Ze hebben de ankers van de kof laten vallen op vier of vijf vadem.


Kofschip, naar P. Le Comte. Afbeeldingen van vaartuigen
 in verschillende beweging. Amsterdam, 1831.

IJsgang en dode kabeljauwen
Op 16 januari om vier uur 's-morgens hebben ze de ankers gelicht en weer touwen aan de kof aangebracht. Ze laveerden zo naar binnen en zijn om acht uur bij de haven van Goedereede voor anker gegaan, waar ze om negen uur in het ijs vast raakten. De rivier was overdekt met ijs. De kof begon te drijven en moest zijn tweede anker laten vallen. Er ontstond schade aan de kabels en aan de levende vis aan boord van de gaffelschuiten.
hebbende den stuurman Simon Stapel honderd zestien grotendeels levende kabeljaauwen aan boord en den stuurman Arens Jansz de Waard omtrent honderd stuks, dus ten zaemen omtrent twee honderd zestien kabeljaauwen, waervan er maar vijf en tachtig stuks levendig zijn kunnen afgeleverd worden, geldende de kabeljaauw alstoen ruim zeven gulden per stuk.
Naar de haven van Hellevoet
Om twee uur in de middag met een windje uit het westen de ankers gelicht en de touwen aan de kof vastgemaakt. Om drie uur kwamen ze allen weer vast te zitten in het ijs. Om zeven uur in de avond bij zuidwesten wind weer het anker gelicht en gelaveerd naar de Zuijdwal.
dan niet kunnende Hellevoet aandoen, als leggende de haven vol schepen. En de lugt donker en dik van sneeuw, zij om negen uur het anker hebben laten vallen en vier en vijf vademen water onder de Zuijdwal, daer zij dien nagt geen ijs vernaemen.
Op 17 januari, de vierde dag van de reddingsoperatie, hebben ze om zeven uur in de ochtend de ankers gelicht en de kof met touwen vastgemaakt. Om negen uur zijn ze in Hellevoet binnengekomen.

Verklaring van Arij Duprée en Aren Isacqzoon de Waard
De beide matrozen die zich op het kofschip bevonden hebben gezien dat de kapitein van het kofschip zelf de 'bendels' ** van het kabeltouw losmaakte, waardoor de kabels slipten en het schip tegen het strand sloeg. Ook hebben ze gezien dat de manschappen van de sloep die van Goeree kwam met de kapitein hebben onderhandeld om voor achthonderd gulden het schip binnen te halen en dat de Goereeërs daartoe vruchteloos aan het werk zijn geweest.

De nasleep, juridische strijd om het loodsgeld.
De kapitein van het kofschip was een maand later nog niet tot betaling voor de loodsdiensten van de vissers overgegaan. De beide stuurlieden namen een advocaat in de arm, Mr. P.C. Brands uit Dordrecht. Op 18 februari 1815 was hij in Middelharnis. De verklaringen van de stuurlieden en de bemanning ten overstaan van notaris Lambertus Kolff werden op die dag opgetekend.

De bemanning
De verklaring van de twee stuurlieden is op het kantoor van de notaris vastgelegd. Om de verklaring van de bemanningsleden op te tekenen, voor zover ze van 'competenten ouderdom' waren, week men uit naar de herberg van Hendrik Schoonejongen. 

Hier verschenen van de Paulina Helena:
Simon Stapel, Aren van der Velde, Wouter Verhage, Jacob Bakker, Arij Duprée, Arij Jongejan, Cornelis Tibout, Simon Corneliszoon Stapel, Jan Willemszoon de Bloeme, Gerrit Onderdelinde en Jasper Buurveld (elf personen).

En van de Willem Hendrik:
Aren Janszoon de Waard, Willem Missel, Cornelis van Heest, Cornelis Waterman, Aren Isacqzoon de Waard, Jacob van Gelderen, Gerrit Lugthart, Leendert de Waard, Teunis Roodzand en Marinus Breeman (tien personen).

Het stuk is ondertekend met negentien handtekeningen. Cornelis Waterman en Jacob van Gelderen verklaarden niet te kunnen schrijven.

© Marlies Jongejan, maart 2024

Bron: Notarieel archief Middelharnis. Inventarisnummer 5820, volgnummer 11 en 12, 18 februari 1815

* goeman : eerlijk man, eerzaam, achtenswaardig en betrouwbaar. Tegenwoordig zouden we het een gentleman's agreement noemen.

** bendsel of bendel: dun touw, om de scheepstouwen gewonden, ter versterking en om doorslippen te voorkomen. Dialectwoord, beugvisserij Middelharnis.