vrijdag 31 maart 2017

Gaffelschuiten en kaperschepen. De vissersvloot van Middelharnis in oorlogstijd (1794-1813).

In het aprilnummer 2017 van De Ouwe Waerelt is een uitgebreid artikel over de vissersvloot van Middelharnis in de Bataafs Franse tijd verschenen.

In de roerige tijd van de Napoleontische oorlogen gingen veel vissersschepen door kapingen verloren en de tijd was er niet naar om te investeren in nieuwe schepen. 

De vloot van Middelharnis is in deze periode veel kleiner geworden: van 32 gaffel- en bezaanschuiten in 1794 naar ongeveer vijftien gaffelschuiten en zeven schokkers (kleine vissersschepen) in 1813.
Hoe verliep de achteruitgang van de visserij in Middelharnis en wat is er precies gebeurd met de verdwenen gaffelschuiten ? 
Om deze vragen te kunnen beantwoorden zijn vele archiefstukken geraadpleegd, waaronder ook de dossiers die in Londen bewaard gebleven zijn van gekaapte schepen. De stukken onthullen de bewogen geschiedenis van de gaffelschuiten en hun bemanningen in deze periode.  Ondanks de gevaren op zee en alle beperkingen die door de Bataafs Franse overheid werden opgelegd gingen de schuiten in de meeste jaren toch de zee op. De visserij werd niet gestaakt want niet vissen betekende armoede. Om door te kunnen vissen gingen de gaffelschuiten in 1795 met succes onder de neutrale Deense vlag varen en in 1804 met iets minder succes onder de Pruisische vlag. 

Het is zeventien keer voorgekomen dat een schuit uit Middelharnis werd gekaapt. Negen schuiten gingen door de kapingen verloren, een schuit ontsnapte aan de Engelsen en zeven schuiten werden vrijgegeven.


HMS Africaine. Een fregat van de Franse marine, door de Engelsen gekaapt..
Het schip patrouilleerde in 1804 voor de Hollandse kust.

In juni 1804 zijn acht gaffelschuiten uit Middelharnis door het Engelse fregat HMS Africaine opgebracht en naar Great Yarmouth gebracht. Drie schuiten zijn vrijgegeven en vijf schuiten zijn in Engeland geveild. Ze gingen voor de vloot van Middelharnis verloren.

De visserij van Middelharnis heeft deze moeilijke periode overleefd. Dit is te danken aan wereldwijze stuurlieden die zich wisten te redden ten overstaan van Franse autoriteiten, Engelse marine-kapiteins en rechters van de Prize Court en die naar Pruisen togen om de schepen om te vlaggen. En aan ervaren vissers die het vak trouw bleven en zich telkens weer wisten aan te passen. Boekhouders en reders stelden de schepen in staat om uit te varen en namen genoegen met een gering rendement of zelfs verlies. Degene die het risico nam om de zee op te gaan wachtte een goede opbrengst, want vanwege de geringe aanvoer van vis waren de prijzen op de visafslag van Middelharnis hoog.

Link naar de lijsten met stuurlieden waar in het artikel naar verwezen wordt:

Stuurmannen van Middelharnis onder Deense vlag in 1798
Stuurmannen van Middelharnis onder Pruisische vlag in 1804-1805


Marlies Jongejan, Gaffelschuiten en kaperschepen (1794-1813). De vissersvloot van Middelharnis in oorlogstijd. In: De Ouwe Waerelt, 17(2017)49, 2-17.

De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie:  www.demotte.nl. Losse nummers € 8,95.


Link naar de volledige tekst van het artikel:


maandag 20 maart 2017

Ventjager Stoffel Dirkse Visser uit Middelharnis bij Fort St. Philippe (1720)

Stoffel Dirkse Visser was ventjager in Middelharnis. Hij had een bezaanbunschuit waarmee hij verse vis naar Antwerpen bracht. Om in Antwerpen te komen moest op Fort Lillo tol betaald worden aan Zeeland en op Fort St. Philippe aan Brabant, toen behorend tot de Oostenrijkse Nederlanden. In maart 1720 is hij door zwaar weer bij terugkomst uit Antwerpen bij Fort St. Philippe in de problemen gekomen. Waarschijnlijk was hij bevreesd om aansprakelijk gesteld te worden voor schade aan de aanlegplaats van het fort.

Op 3 april 1720 verschenen Jan Jacobse Visser en Dirk Janse van Kouwerkerk, de tweede en de derde man van de ventjagersschuit, voor de schepenen van Middelharnis om een verklaring af te leggen. Het relaas:
Op dinsdag 26 maart 1720 zijn ze 's-avonds om zes uur uit Antwerpen vertrokken. Om acht uur zijn ze voor het Fort de Philippe gekomen waar ze het anker lieten vallen om in te klaren. De wind begon van tijd tot tijd zo sterk op te steken dat de andere dag tegen de middag, woensdag om tien of elf uur, hun anker het niet meer hield. Met veel moeite en arbeid zijn ze op hun anker gierende even na de middag beoosten van het hoofd aan het Fort gekomen. Daarop heeft Stoffel Dirkse aan de heer commies Verdussen gevraagd of hij een touw aan het hoofd mocht brengen, om door het harde weer geen schade op te lopen aan zijn schip. Hij kreeg daar toestemming voor van de heer Verdussen en de heer Alet. Ze hebben het schip aan een buitenpaal van het hoofd vastgemaakt terwijl het anker uit bleef staan. Stoffel Dirkse heeft aan commies Alet gevraagd of hij hem alvast uit wilde klaren, zodat hij bij de eerste gelegenheid zou kunnen wegvaren "om een goed opper* te becomen". De kapitein van het Jacht** was ook op het Fort. Eerst weigerde commies Alet maar toen Stoffel Dirks aanhield stond hij het toe. De commies vroeg hem om met gepast geld te betalen. Hij zou het aan de anderen bekend maken en vroeg hoe laat de schipper wilde varen. De getuigen hebben gezien dat hun schipper aan de heer Alet het geld van het klaren heeft gegeven en dat hij afscheid van hem nam. Met deze toestemming vertrokken ze dezelfde avond om negen uur, het anker lichtende bij het fort en zijn met de ebstroom afgedreven tot in het Weerloose Rak om een opper te hebben, omdat zij zonder gevaar bij niet langer bij het hoofd konden blijven liggen. Toen ze bij het hoofd lagen hebben ze nog gezien dat het planken hoofd en het huisje dat daar op staat door het opvloeiende sterke water op die avond tussen vijf en zes uur van tijd tot tijd werd weggeslagen. Hun schuit echter, "leggende stijf op hare kabel", heeft het hoofd nooit geraakt, laat staan dat het hoofd enige schade opgelopen heeft.


 Fort St, Philippe op de rechter Schelde-oever onderaan.
Het Weerloze Rak was vermoedelijk de inham rechtsboven
onder het fort Kruisschans. 
*Opper = beschutting tegen wind en zee.
** het jacht is het wachtschip dat op de rivier patrouilleerde.

Kaart: Zeeuws Archief. Zelandia illustrata. 751-2 [Kaart van] t Meerderdeel van Staats-Vlaenderen, vervattende het Asseneder, Axeler en Hulsterambacht, alsmede het lant van Saeftingen, den Doel etc., nevens een groot deel van de rivier de Schelde met zyne forten en sterktens. Amsterdam : wed. Ottens en Zoone, [c. 1725]. Blad 2, uitsnede


Bron: Rechterlijk Archief Middelharnis, inv. nr. 25, fl.107v, 3 april 1720

vrijdag 17 maart 2017

De sloep Doggersbank uit Middelharnis overvaren in 1908

De houten vissloep Doggersbank van rederij P.L Slis en Zoon is in 1897* als de MD2 aan de vloot van Middelharnis toegevoegd. De schipper was eerst Willem van den Hoek en vanaf 1898 Jacobus (Koos) van den Hoek. Zie over deze schippers het bericht van 21 mei 2013.



De MD 2 Doggersbank in de haven van Middelharnis.
Foto met dank aan de heer P.L. Koster (Eindhoven)

In januari 1907 moest de sloep met een gebroken giek voortijdig terugkeren van de visvangst.Tijdens de februaristorm van 1907 is de sloep negentien dagen zoek geweest (1).


Maas- en Scheldebode, 5 januari 1907

In januari 1908 liep het schip een lekkage op. Piet Blok, een bemanningslid, verhaalde in 1966 hoe het gat provisorisch werd gedicht (1).


Maas- en Scheldebode, 22 januari 1908

De sloep is op 10 februari 1908 op de Noordzee door een Engelse trawler uit Hull overvaren.Het onderstaande bericht is niet helemaal juist want vijf bemanningsleden wisten op het Engelse schip te komen, de acht anderen wisten de boot te strijken. Twee mannen zijn mee naar Hull gereisd. De elf anderen zijn door de MD 14 Paul Kruger, schipper Hendrik Langbroek, in IJmuiden aan wal gebracht. De Doggersbank verdween in de diepte voor de ogen van de bemanning.

Maas- en Scheldebode, 15 februari 1908

De sloep werd vergoed en de bemanningsleden kregen elk honderd gulden.

Bemanningsleden voor zover bekend:
Piet Blok
Jacobus van den Hoek
Hendrik Onderdelinden
Hendrik Oosterling
Kees Tamboer
Krijn Viskil
Willem Visser

Jacobus van den Hoek ging verder (eind 1909) als schipper van de volgende MD 2, Prinses Juliana.

Hendrik Oosterling monsterde in maart 1908 aan op de SS Goentoer en vertrok naar Indië. Lang is hij niet weggebleven want hij trouwde in 1909 in Middelharnis (zie bericht van 1 juli 2014). In 1913 is het gezin naar Rotterdam verhuisd.


Maas- en Scheldebode, 4 maart 1908



Hendrik Oosterling, geb. 1884
collectie Museum Vlaardingen, Fo.12224




1. Eilanden Nieuws, 25 maart 1966.Piet Blok en Gerrit Jongejan over de Middelharnisse visserij. "Wonderheden, wonderheden dat we er nog zijn".

* als bouwjaar wordt in het boek van Fons Grasveld over de MD3 Anna het jaar 1865 genoemd.




maandag 13 maart 2017

Jacob Flore van Eck (1748-1778) en Jannetje Maartens Kervel (1753-1827)

Ouders
Jacob van Eck is een zoon Floris Bastiaansz van Eck en Neeltje Gerrits Hakkelaar. Hij is gedoopt op zondag 7 januari 1748 in Middelharnis.
Jannetje Kervel is een dochter van Maarten Leendertsz Kervel (stuurman) en Lijsbeth Frans van Duuren. Zij is gedoopt op 21 februari 1753 in Middelharnis

Huwelijk en kinderen
Jacob en Jannetje trouwden op 26 december 1774, ze waren 26 en 21 jaar oud. Op 7 april 1776 is Neeltgen gedoopt, zij werd maar een jaar oud. Maarten is gedoopt op 15 juni 1777. 

De ramp met de Twee Jonge Baerssen
Op 29 december 1778 is de gaffelschuit  Twee Jonge Baerssen van stuurman Arend van de Bogaart uit Middelharnis met volledige bemanning ter hoogte van Texel vergaan. Zie bericht van 13 januari 2014. Jacob van Eck was een van de bemanningsleden. Het Weesboek van Middelharnis vermeldt dat hij
 in het laatst van den voorleden Jare 1778 met eene der visschuiten van deze plaets op de nering ter zee is agtergebleven en dus overleden (1).

Tweede huwelijk van Jannetje Kervel
Jannetje bleef alleen met Maarten achter. Maarten overleed op 1 oktober 1783, zes jaar oud. Jannetje hertrouwde op 2 november 1783 met Pieter Françoisz de Windt, waarschijnlijk een soldaat afkomstig uit Goes. Zij kregen een dochter, Jacoba Forentina, (1784-1815) die met visser Aren van Dongen (1790-1836) trouwde.* Het tweede huwelijk van Jannetje was van korte duur want Pieter de Windt overleed op 22 augustus 1785 in Namen. Jannetje voorzag na het overlijden van haar tweede man in haar onderhoud als naaister. Ze is overleden op 24 november 1827 in Sommelsdijk, 74 jaar oud.


Genealogische gegevens van Pieter Koster te Haarlem, bewerkt voor Arjaentje

1. Weeskamer Middelharnis, boek 3 folio151, 10 december 1779.


* zie over Aren van Dongen het bericht van 15 maart 2013





vrijdag 3 maart 2017

Een paspoort voor een visschuit uit Middelharnis in verband met de pestepidemie (1722)

De laatste grote pestepidemie in Europa brak in 1720 in Marseille uit. In deze stad en in de omgeving overleden 100.000 mensen aan deze ziekte. In de Republiek werden tal van voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat de ziekte zich door het handelsverkeer zou verspreiden. Alle scheepvaartverkeer vanuit het Middellandse zeegebied werd verboden en het verkeer vanuit alle andere Franse havens werd streng gecontroleerd. De angst voor besmetting was groot. Bij het overhandigen van scheepspapieren moesten deze eerst in azijn worden gedompeld. De maatregelen werden onder andere uitgevoerd door de loodsen van de Admiraliteit op de Maze (1).

Bastiaan Florusse van Eck, stuurman op de bezaanbunschuit de Eendragt, kreeg op 22 januari 1722 een verklaring van schout en schepenen van Middelharnis mee dat in Middelharnis en omstreken
 'onder Gods goedheijd geen de minste besmettelijke siekte werd bespeurt.'
De dorpsbestuurders verzoeken om deze stuurman 'varende van hier te visse' met zijn schuit en bootsvolk te laten passeren op alle havens, stromen en rivieren.
Waarom alleen deze stuurman om een dergelijk paspoort verzocht is niet vermeld.

De bemanning van de Eendragt bestond uit tien personen: zes 'vennoten' en vier jongens.


1. Zie voor de maatregelen: Resolutien van de Heeren Staaten van Hollandt ende Westvrieslandt. Concept-resolutie van de Staten-Generaal dd. 5 septemver 1721, p. 632-648. Via Google books
2. Rechterlijk Archief Middelharnis, inv. nr. 26, folio 216v, 22 januari 1722.

donderdag 2 maart 2017

Barend Janse Waterman verliest viswant en jonen (1714)

Drie vissers legden op 1 januari 1717 voor de schepenen van Middelharnis een verklaring af. Het relaas van stuurman Barend Janse Waterman en zijn bootgezellen Pieter Barendse Waterman en Sijmon Pas, wonende te Middelharnis, is als volgt samen te vatten:
In de herfst van 1714 waren ze voor de Maas op de hoogte van 's-Gravezande met de vis-nering doende. Ze verloren omtrent dertig lijnen viswant en drie jonen die daar aan vast zaten. Toen ze in februari 1715 met hun schuit op de rede van Texel (het Nieuwe Diep), lagen, lag daar ook stuurman Pieter Jacobse van der Meer (uit Zwartewaal) met zijn gaffelschuit.  Ze hoorden dat deze het verloren want en de jonen had opgevist. Stuurman Barend Janse Waterman heeft aan de bemanning van Pieter Jacobse van der Meer gevraagd of zij een van de jonen mochten bekijken. Ze zagen dat het merk* van Waterman uitgehakt was en dat er een nieuw merk aangebracht was, op de manier die in Zwartewaal gebruikelijk is.
De verklaring is afgelegd op verzoek van Leendert van Piershil, stuurman te Zwartewaal. Wat zijn belang was in deze kwestie is niet duidelijk. Vermoedelijk had hij ook nog een rekening te vereffenen met Pieter Jacobse van der Meer.


De jonen zijn de drijvers bovenaan op de tekening.
Uit : Hoogendijk. De Grootvisscherij op de Noordzee, p.221.


* zie voor stuurmansmerken de tekst van op dit weblog van 18 maart 2015.
Het merk van Barend Janse Waterman was een W.

Bron: Rechterlijk Archief Middelharnis, inv. nr.  25, folio 196