zondag 19 augustus 2018

Vismaat en hoeveelheden per vissoort (visafslag van Middelharnis, 18e eeuw)

In 1753 stelde het dorpsbestuur van Middelharnis standaardmaten vast voor een aantal vissoorten. Het doel was om duidelijkheid te scheppen over de maatvoering vanwege de aanhoudende meningsverschillen tussen stuurlieden en ventjagers. Een hele kabeljauw moest 30 Rijnlandse duim (van 2,61 centimeter) groot zijn. Dat is 78 centimeter. Een vis van 26 ½ duim werd als een halve kabeljauw gerekend. Een tarbot moest minimaal 16 duim groot zijn, een hele rog 18 ½ duim en een halve rog 16 duim. Deze lijst der vismaat werd mooi uitgevoerd voor iedereen zichtbaar op het raadhuis aangebracht, aangevuld met maten die op de visafslag van Texel gehanteerd werden voor kabeljauw en tarbot.(1) De stuurlieden waren verplicht om een door de plaatselijke ijkmeester geijkte vismaat aan boord te hebben.


Lijst der vismaat van Middelharnis, 1753
Streekarchief Goeree-Overflakkee Middelharnis, 
Archief voormalige gemeente Middelharnis, inv. nr. 443.


De vis die het meest aangevoerd was de schelvis. De eenheid waarmee men voor schelvis rekende werd 'snees' genoemd. Een snees stond voor 21 schelvissen. Vleet en rog werden per mand verhandeld. Deze manden heetten 'pensbennen en roche-stukjes'. Naar aanleiding van klachten van ventjagers heeft het dorpsbestuur in 1792 bepaald dat het mandwerk voor vleten en roggen door de plaatselijke mandenmakers gemaakt moest worden. Zij moesten zich voor de maatvoering richten naar de voorschriften van de lokale ijkmeester. De manden moesten de afmetingen hebben van de 'dorpsijzere kruijsbeugels, onder den gezwooren ijkmeester alhier berustende'. Elke mandenmaker moest een geijkte kruisbeugel bezitten. 
In een ben gingen ongeveer tien vleten. Hoeveel roggen erin een stukje gingen is onduidelijk. Eind negentiende eeuw waren manden voor ongeveer veertien stuks rog in gebruik die 'puntjes' genoemd werden. Het is niet zeker of deze manden vergelijkbaar waren met de stukjes uit Middelharnis in de achttiende eeuw. De afslag van schol ging per hele of halve tob(be). Ook deze tobben behoorden geijkt te worden. Volgens een bron uit 1857 gingen er 45 schollen in een tobbe.(2)

© Marlies Jongejan, november 2023


1. SGO, AGM, inv. nr. 5, Resolutieboek, 22 september 1753
2. Mijs, De vischafslag, 43, bijlage P, 193, Bijlage Z, 227-228, Bijlage DD, 254-258; 
Verslag omtrent den staat der zeevisscherijen in 1857 (’s-Gravenhage 1858) 61; 
Hoogendijk, De Grootvisscherij op de Noordzee, 244.






woensdag 8 augustus 2018

Valerius Tophusius, uit Middelharnis verdreven door 'onstuymigevisschers' (1619)

We spreken over 1583. Het dorp Middelharnis, gesticht in 1466, is nog jong. De Reformatie is net achter de rug. In 1574 is het dorp geruisloos, want zonder beeldenstorm, overgegaan naar de nieuwe leer. Dat de laatste pastoor vermoedelijk tevens de eerste predikant was zal bijgedragen hebben aan de rustige overgang. Er waren in 1593 81 huizen*. Gerekend met vier tot vijf bewoners per huis betekent dit dat er nog geen vierhonderd mensen in het dorp woonden.  Hiervan zullen er zestig tot tachtig in de visserij gewerkt hebben. Dit leidden we af uit het gegeven dat er in 1598 zestien stuurlieden van visschuiten waren. Op elke schuit zullen mogelijk vier of vijf bemanningsleden gevaren hebben. 

De eerste predikant van Middelharnis, van 1574 tot 1583, was Aico (of Ajax) Westerwold. Als laatste pastoor zou hij met zijn parochie tot de hervorming zijn overgegaan. Hij had daar veel moeite mee en de jonge gereformeerde kerk kreeg slechts moeizaam gestalte. Er werd geen heilig avondmaal gehouden en er werd geen kerkenraad ingesteld. De classis Brielle verzocht Ds. Westerwold om kleur te bekennen. Hij kwam verschillende malen niet opdagen in de vergadering van de classis. Na zeven jaar besloot de classis in Middelharnis te vergaderen op 22 mei 1581. Westerwold weigerde echter nog steeds aan het avondmaal deel te nemen. In augustus 1582 werd hij bovendien beticht van 'ergerlijck en onstichtelijck leven'. Hij had kritiek geleverd op de kerkelijke verordeningen en was nog steeds niet wettelijk getrouwd. Het gevolg was dat de classis hem uit zijn ambt schorste totdat hij zich aan de voorschriften zou houden.
Ds. Westerwold tekende beroep aan bij de synode, waar zijn antecedenten uitvoerig besproken werden. Behalve de genoemde punten werd hem ook aangerekend dat hij familiair en luidruchtig omging met bepaalde dorspgenoten. Hij was vaak in de herbergen te vinden en kwam meermalen met een stuk in zijn kraag thuis. Hij had geen bewijs van de wettigheid van zijn huwelijk en een classicaal examen had hij nooit afgelegd omdat hij al door 'Rome' was geëxamineerd.
Op 11 juli 1583 bood hij excuses aan in de Brielse classis. Men stelde een akte op die hij zou moeten ondertekenen. Nog voordat de akte voorgelezen was barstte Westerwold in woede uit, waarbij hij het classicaal bestuur beledigde en lasterlijke taal bezigde. Ondanks dit kreeg hij nog een kans indien hij zijn beschuldigingen zou herroepen. Dit deed hij niet, hij verliet de vergadering 'met een tornich gelaat ende met quade woorden'. In hetzelfde jaar verliet hij Middelharnis.
De opvolger van Westerwold was Franciscus Borluyt, aanvankelijk pastoor in Sint Winoksbergen en later predikant in Lissewege. Hij moest in 1586 het veld ruimen omdat hij niet zuiver genoeg in de leer was (1).



De kerk van Middelharnis in 1689
fragment. Meindert Hobbema.
Laantje van Middelharnis


De classis stuurde de Rottterdamse predikant Valerius Tophusius naar Middelharnis. 

In een artikel van J.R. Callenbach vinden we de volgende (onjuist gedateerde) weergave van de gebeurtenissen:
Thophusius was afkomstig uit Antwerpen en werkte sinds 1575 in Rotterdam. Hij had in 1571 de synode in Emden bijgewoond en arbeidde in de geest van die synode, dat wil zeggen in de strenge geest van Calvijn. Tophusius werd een aantal keren gevraagd om zaken te onderzoeken van predikanten die zich teveel vrijheden in de leer permitteerden

Het handhaven van het recht der kerk bracht Thophusius eenmaal in groot gevaar. In 1583 was Aico Westerwold, die op zeer onregelmatige wijze predikant was geworden en op gelijke wijze zijn ambt bediende, tijdelijk geschorst. Toen Thophusius in zijn plaats optrad te Middelharnis, werd hij door „de onstuymige visschers" van die plaats schandelijk mishandeld. Na terugkeer in Rotterdam werd Tophusius door een ernstige ziekte aangetast en overleed (2)
Willem Gerrit Visser heeft in zijn proefschrift De classis Brielle 1574-1623 de juiste gang van zaken en de juiste datering van dit voorval vermeld. Het draaide om Jacobus Carpentarius, een remonstrant die in 1612 als predikant in Middelharnis benoemd was.  De synode van Leiden heeft hem in de zomer van 1619 afgezet omdat hij de leerregels van Dordrecht niet wilde ondertekenen.  
Tophusius was predikant in Oudenhoorn sinds 1604. Hij werd in 1619 door de classis naar Middelharnis gestuurd om een vacaturebeurt te vervullen. 

'In Middelharnis leidde de afzetting van Carpentarius tot tumult. Toen Nicolaus Dammius en Valerius Tophusius uit Oudenhoorn daar kwamen om een vacaturebeurt te vervullen ontstonden opstootjes onder aanvoering van een aantal ‘onstuymige vissers’. Dammius werd gered door een hevige regenbui maar Tophusius werd ‘schandelick’ mishandeld'

'Maandenlang moest een gerechtsdienaar op last van schout en schepenen van Middelharnis tijdens de preek toezicht houden om ‘alle moetwillige ende ongemodesteerde in stillicheyt te houden (…)’ (3).



* Rs. Bakker. De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver. p. 7.
1.J.L. Braber. Historie Nederlands Hervormde Kerk Middelharnis, 62-64.
2. J.R. Callenbach. De Nederduitsch hervormde kerk. In: Rotterdam in den loop der eeuwen, 2e gedeelte, 3e stuk, p. 15-16.
Ook vermeld in: A. Th. J. van Deursen. Bavianen en slijkgeuzen. Franeker 2010,  99
Volgens Boers (p.283) is Borluyt in 1585 aangesteld (Braber vermeldt 1583). 
3. W.G. Visser, De classis Brielle 1574-1623. Proefschrift Leiden 2013. CCLVIII;  W.G. Visser, De gereformeerde kerk in wording op Goeree-Overflakkee gedurende de late 16e eeuw. In: De Ouwe Waerelt 18 (2018) 53, 22-25. En: W.G. Vissers, Bestandstwisten op Westvoorne en Overflakkee. In: In: De Ouwe Waerelt 17 (2017) 49, 18-21.