dinsdag 20 december 2022

‘De gesteldheid van de visscherij is te Middelharnis werkelijk gunstig’. De visserij van Middelharnis 1863-1893

In De Ouwe Waerelt van december 2022 is een artikel verschenen over de visserij van Middelharnis in jaren 1863-1893. Dit is de derde bijdrage in een serie van vier over de jaren 1813 tot 1923.

In de woelige visserijgeschiedenis van Middelharnis brak in 1863 een periode aan zonder oorlogen en handelsbelemmeringen. De verlaging van de invoerrechten door België in mei 1863 betekende een keerpunt voor de tanende visserij. De Belgische consument kon zich weer veroorloven om Nederlandse vis te kopen. Ook door de opening van de nieuwe buitenhaven in 1865 zag men de toekomst van de visserij weer met vertrouwen tegemoet. 


Haven met spui- en schutsluis, gereedgekomen op 5 augustus 1865

 (Streekarchief Goeree-Overflakkee)


De Middelharnisse reders durfden het weer aan om nieuwe sloepen te bestellen. Tussen 1865 en 1877 zijn achttien nieuwe schepen in gebruik genomen. Hiervan werden er zes in Middelharnis zelf gebouwd.


Tewaterlating van de Willem de Zwijger in Middelharnis,
Nieuwe Brielsche Courant, 5 augustus 1875


Een bloeitijd, zoals in de achttiende eeuw, zou het dorp niet meer meemaken. Door het verdwijnen van de visafslag was de betekenis van Middelharnis voor de vishandel sterk afgenomen. Maar de visserij zelf was nog springlevend. In 1863 brak een bloeiperiode aan die vijfentwintig jaar duurde. Met de kanttekening dat ook in deze jaren vele tegenslagen en moeilijkheden overwonnen moesten worden.

Als gevolg van het opkomende liberalisme werd de staatsinvloed op de visserij in alle Noordzeelanden teruggedrongen. Het afschaffen of drastisch verlagen van invoerrechten legde de markten rond de Noordzee en in het achterland zonder belemmeringen open. Spoorwegen en het gebruik van ijs zorgden ervoor dat meer gebieden bereikbaar werden als afzetmarkten voor verse vis. Ook deden zich technische vernieuwingen voor in de eens zo traditionele Noordzeevisserij. De enorme bevolkingsgroei in West-Europa vergrootte de vraag naar allerlei visproducten. Het gevolg was een zeer sterke uitbreiding van de vissersvloten van de landen rond de Noordzee.




Vier vissers uit Middelharnis op de foto in Den Helder, circa 1885. 

Ze zijn verkleed als marinier (foto afkomstig van de familie De Moei)



Na een bloeiperiode van vijfentwintig jaar zette aan het eind van de jaren 1880 de neergang in. De schrale vangst (als gevolg van het ‘doodvisschen’ van de Noordzee) was de belangrijkste oorzaak van de achteruitgang. De sloepen voerden in de zomer steeds minder tonnen gezouten vis aan. De tweede oorzaak voor de neergang was de veranderde infrastructuur voor verkeer en vervoer. In de herfst en in de winter haalden de vissers nog wel redelijke besommingen, maar de sloepen kwamen weinig in de thuishaven. De handel in verse zeevis speelde zich in Noord-Holland af. De afstanden van de thuishaven naar de visgronden en van de thuishaven naar de visafslag werden groter. Middelharnis lag in een uithoek.




Marlies Jongejan, ‘De gesteldheid van de visscherij is te Middelharnis werkelijk gunstig’. De visserij van Middelharnis 1863-1893. De Ouwe Waerelt 22(2022)67, 14-30.



De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie: www.demotte.nl. Losse nummers: € 9,95. abonnement/lidmaatschap € 30,- per jaar.

woensdag 30 november 2022

Burghse bokking en Walcherse regenten. De haringvisserij van Burghsluis (1751-1789)

Burghsluis ligt aan de zuidkust van Schouwen, waar de kustlijn voortdurend veranderde. Op deze kwetsbare plek begon Nicolaas van Hoorn, ambachtsheer van Burgh en burgemeester van Vlissingen, in 1751 met de ‘visnegotie’. Hij legde zich toe op de steurharingvisserij, dat wil zeggen dat de vissers de haring licht gezouten (gesteurd) aanvoerden. De vis werd in de rokerij verwerkt tot bokking of in de drogerij te drogen gehangen.


Burghsluis, ca. 1700
(Zeeuws Archief [ZA], beeldcollectie Schouwen-Duiveland)

Over de haringvisserij in Burghsluis in de tweede helft van de achttiende eeuw is een uitgebreid artikel verschenen in de Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland).

Alle personen die betrokkenen waren bij de visserij op Burghsluis worden belicht. In het bijzonder een groep van 21 Walcherse regenten die in deze visserij investeerden. 

Een van de aandeelhouders in de viscompagnie van Burghsluis
Wilhem van Citters (1723-1802), schilderij door Jan Appelius
(Wikimedia Commons)



Maar ook de vissers en de bokkingrooksters komen aan bod. De opbouw van de vissersvloot van Burgh is zo goed mogelijk gereconstrueerd. Ook de verwerking van de vis in de bokkingrokerij, de handel, de afzetmarkt en de maatregelen van de Staten van Zeeland om de haringnegotie aan te moedigen worden uiteengezet. 

De visnegotie was voor de inwoners van heerlijkheid Burgh vanaf 1751 van grote betekenis door de bedrijvigheid die ontstond in de visserij en in de nevenbedrijven. 
Helaas was de bloei van Burgsluis als vissershaven niet van lange duur. 
Omstreeks 1760 waren er vijf bomschuiten in de vaart, rond 1770 waren het er vier, in 1773 waren er nog twee over. In 1789 werd het bedrijf ontmanteld.


Publicatie:

Marlies Jongejan, Burghse bokking en Walcherse regenten. De haringvisserij van Burghsluis (1751-1789. In: Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland), 47(2022), 5-34.

ISBN 978-90-832425-0-7
Via Boekhandel de Vries in Zierikzee of uw plaatselijke boekhandel.


vrijdag 11 november 2022

150 jaar geleden. De scheepsramp met de sloep Middelharnis (1872)

Op 12 november 1872 werd de sloep Middelharnis ter hoogte van Terschelling door een groot koopvaardijschip overvaren. De twaalf bemanningsleden kwamen hierbij om. Deze week is het 150 jaar geleden dat deze tragische gebeurtenis zich voltrok.

Het Eilanden-Nieuws van 11 november 2022 besteedde aandacht aan deze scheepsramp.

Op vrijdag 8 november 1872 vertrekt de Middelharnis vanuit de thuishaven naar de visgronden bij de Waddeneilanden, tegelijk met de Vijf Gebroeders (schipper Gerrit Langbroek). Aan de noordkant van Terschelling vissen de sloepen van Middelharnis vanaf oktober tot in december vaak met plomplijnen (handlijnen) op schelvis. De ramp voltrekt zich op de avond van dinsdag 12 november 1872. De weersomstandigheden zijn extreem slecht: een harde westenwind en sneeuwbuien. De Middelharnis wordt in het donker overzeild door een groot koopvaardijschip, een driemastbark. De bemanning van de Vijf Gebroeders zag wat er gebeurde. Hendrik de Korte (1880-1948), oud-visser en leraar aan de Visserijschool in IJmuiden, tekende de toedracht als volgt op: ‘Er kwam weer een zware sneeuwbui opzetten en men geraakte elkaar uit het oog. Plotseling kwam er een groot zeilschip recht voor de wind varende rakelings achterom. Dit schip dat een grote snelheid had, voer recht op de plaats aan waar Smit met zijn schip zich bevond. Toen de bui over was, was er van de sloep van Smit niets meer te zien. Smit is nooit meer binnengekomen en zeer waarschijnlijk door het zeilschip overvaren.’

De sloep Volharding van rederij Slis uit 1871. De Middelharnis zag er ook zo uit.
( Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam)


Bij de ramp kwamen twaalf vissers om. 
De bemanningsleden waren tussen de 14 en de 51 jaar oud. Bastiaan de Moei, Marinus Smit en Aren Jan de Waard waren ongehuwd.

Johannis Don (1844-1872)
Pieter Dubbeld (1821-1872)
Hendrik Dupré (1845-1872)
Pieter de Man (1830-1872)
Bastiaan de Moei (1858-1872)
Simon de Moeij  (1825-1872)
Adrianus van den Nieuwendijk (1837-1872)
Cornelis Smit (1821-1872)
Gerrit Smit (1849-1872)
Marinus Smit (1857-1872)
Aren Jan de Waard (1850-1872)
Arend de Waard  (1842-1872) 



Meer informatie over de scheepsrampen in: Rinus van Dam, Marlies Jongejan en Pieter Koster. De vergeten vissers van Middelharnis. Scheepsrampen en ongevallen (1717-1938). Uitgegeven onder auspiciën van het Streekmuseum Goeree-Overflakkee in 2018.

Op dit weblog staan verschillende berichten over deze ramp. Zie in het blogarchief de berichten van 6 tot en met 19 december 2012.








zaterdag 29 oktober 2022

Vissers en duivenmelkers (Middelharnis 1907-1910)

In de jaren 1907 tot en met 1910 treffen we in de Maas- en Scheldebode berichten aan over postduiven die met een vissloep meegegeven werden. Meestal betrof het duiven van A. Witvliet. Ook L. van der Valk wordt een keer genoemd. Ik neem aan dat deze experimenten bedoeld waren om de duiven te trainen. De duiven namen een briefje mee terug waarin stond hoe laat en waar ze vanaf de sloep losgelaten waren.

Het was ook een manier om met de sloepen te communiceren. Een enkele keer kwam een duif terug met een briefje waarin iets over het weer stond.



Maas- en Scheldebode, 19 juni 1907





Maas- en Scheldebode, 22 juni 1907


Maas- en Scheldebode, 30 oktober 1907



Maas- en Scheldebode, 9 november 1907



Maas- en Scheldebode, 25 april 1908


Maas- en Scheldebode, 3 juli 1908

  

Maas- en Scheldebode, 10 oktober 1908




Maas- en Scheldebode, 31 oktober 1908


Maas- en Scheldebode, 23 juni 1909



Maas- en Scheldebode, 22 juni 1910


 

Maas- en Scheldebode, 21 december 1910



Maas- en Scheldebode, 14 februari 1912





zondag 23 oktober 2022

Gewelddadige en brutale vissers uit Middelharnis (1886-1913)

De arrondissementsrechtbank van Rotterdam veroordeelde in 1886 een visser van 29 jaar uit Middelharnis wegens mishandeling. De straf was 3 gulden boete of 6 dagen hechtenis.


Vlaardingsche courant 22 december 1886


In 1892 kreeg een visser van 19 jaar een aanzienlijk hogere straf. Hij werd wegens mishandeling tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld.



Rotterdamsch Nieuwsblad, 27 januari 1892

In de loop van de jaren is enige verruwing in het gedrag van vissers waar te nemen.  Vaak werden de veldwachters beledigd en niet zelden was er alcohol in het spel. Hieronder een aantal incidenten.  

In 1903 werd een zeevisser van 29 jaar uit Middelharnis veroordeeld tot veertien dagen gevangenisstraf ‘ wegens wederspannigheid in Vlaardingen’.


Nieuwe Vlaardingsche Courant, 21 januari 1903

Een visser van 22 jaar die in 1904 in Middelharnis een ambtenaar had beledigd werd veroordeeld tot 15 gulden boete of tien dagen gevangenisstraf.


Nieuwe Vlaardingsche Courant, 1 juni  1904.

Op 6 november 1904 was het in Middelharnis 'lootjesdag'. Dit was de dag waarop de jongens moesten loten voor de nationale militie. 

'Men trok uit elk dorp gezamenlijk naar de plaats waar moest worden geloot, Op de heen- en terugreis werd veel gedronken en vooral wanneer de lotelingen van verschillende dorpen elkaar ontmoetten, vonden dikwijls vechtpartijen plaats, zodat lootjesdag lang als de beruchtste dag van het jaar heeft gegolden' (bron: Wiki ZB).

'Er was natuurlijk een vechtpartij gekomen tusschen visschers en eenige dorpelingen', aldus de krant. De vechtersbazen werden niet veroordeeld, wel een arbeider die de twee gemeenteveldwachters had beledigd. Eis: 7 dagen gevangenisstraf.


Rotterdamsch Nieuwsblad, 22 februari 1905

Tegen een visser van 17 jaar uit Middelharnis werd in 1905 een maand gevangenisstraf geëist wegens mishandeling. Hij werd vrijgesproken (Rotterdamsch Nieuwsblad, 28 juni 1905)


Rotterdamsch Nieuwsblad 22 februari 1905 


In 1909 werd een ‘diepzeevisscher’ van 26 jaar uit Middelharnis veroordeeld tot 10 gulden boete of tien dagen hechtenis wegens verzet tegen de politie.


Rotterdamsch Nieuwsblad 5 mei 1909


In 1913 werd tegen een 21-jarige diepzeevisser acht dagen gevangenisstraf  geëist wegens het in beschonken toestand beledigen van de dorpsveldwachter. De uitspraak was: 10 dagen gevangenisstraf of 15 gulden boete. (Rotterdamsch Nieuwsblad, 17 december 1913)



Rotterdamsch Nieuwsblad, 11 december 1913.

zaterdag 22 oktober 2022

Visser Beket uit Middelharnis in Vlissingen mishandeld (1876)

Op zaterdag 15 en zondag 16 januari 1876 lagen vijf sloepen uit Middelharnis bij de sluis van het Kanaal door Walcheren bij  Vlissingen:  Willem de Zwijger, UlboNoord Over, Vijf Gebroeders en Jannetje en Sara. 

Visser Beket, bemanningslid van een van deze sloepen, bezocht op zondagavond een herberg in de stad. Hij kreeg het op de terugweg naar de sloep aan de stok met drie personen. Ze eisten van hem dat hij enkele schelvissen uit de sloep zou halen. Toen hij dit weigerde werd hij mishandeld. Om aan zijn belagers te ontkomen sprong hij in de Schelde.

Volgens het bericht zou Beket bijna een uur in het water gelegen hebben. De sluiswachter heeft de visser nadien verzorgd.

De belagers werden aangeklaagd wegens poging tot moord.


Vlaardingsche Courant, 22 januari 1876



dinsdag 19 juli 2022

Twee schilderijen: de sloepen Zeemanshoop (bouwjaar 1876) en Titia Jacoba (bouwjaar 1877) uit Middelharnis

In het Maritiem Museum Rotterdam bevindt zich een schilderij van de sloep Titia Jacoba. De sloep is in 1877 voor P.L. Slis gebouwd door L.S. Figée jr. (werf 's Lands Welvaren) in Vlaardingen. Het Maritiem Museum beschikt ook over het lijnenplan (inv. nr. T871) waaruit blijkt dat de sloep ingericht was om vis in ijs te bewaren (ijshokken). Omschrijving:

Op het berghout en in het zeil is het visserijkenmerk MD6 weergegeven. Het schip is voorgesteld aan stuurboordzijde en zeilt aan de wind. Rechts, meer naar achter, is een houten vissloep afgebeeld, zeilend voor de wind. De gehele onderste strook van het vlak is een kijkje onder de zeespiegel: een beug is zichtbaar, alsmede een anker en vissen.


De vissloep Titia Jacoba uit Middelharnis uit 1877
Maritiem Museum Rotterdam inv. nr. P 2259.


De Titia Jacoba was de eerste sloep met een ronde overhangende spiegel, links op het schilderij te zien. 

In het Streekmuseum Goeree-Overflakkee bevindt zich onderstaand schilderij. Het is duidelijk van dezelfde schilder. Ook hier een kijkje onder de zeespiegel met de beug en de vissen. De bemanning is bezig de beug in te halen. Dit schilderij is afkomstig van de firma Wed. C. Kolff en Zoon. Op dit schilderij ontbreekt het registratienummer. Deze sloep heeft, in tegenstelling tot de Titia Jacoba, geen ronde overhangende spiegel. De achtersteven is vierkant.


Schilderij afkomstig van de rederij Wed. C. Kolff
Streekmuseum Goeree-Overflakkee


Welke sloep is op dit schilderij afgebeeld ?

Voor 1875 werden voor de vloot van Middelharnis uitsluitend sloepen met één mast gebouwd. De eerste sloep met anderhalve mast was de Willem de Zwijger (zie blog van 8 maart 2022), gebouwd op de werf van Peeman voor rekening van Peeman zelf. Daarna volgde in 1876 de Zeemanshoop, eveneens op de werf van Peeman, voor rekening van de firma Kolff. 

En vervolgens in 1877 de Titia Jacoba, in Vlaardingen gebouwd voor Slis.

Latere voor Kolff gebouwde sloepen waren de Hendrika Adriana in 1883 en de Eben Haëzer in 1884. Dit waren schepen met een ronde, overhangende spiegel (zoals bij de Titia Jacoba). Daarna volgde in 1888 de Zeemeeuw, een schoenersloep met twee even lange masten. Deze drie schepen van Kolff zijn duidelijk niet afgebeeld op het schilderij.

Conclusie: de sloep op het schilderij in het Streekmuseum moet de Zeemanshoop zijn. Vanaf 1882 met nummer MD 18. 

Argumenten:

a. het schilderij is afkomstig van rederij Kolff, er moet dus een sloep van Kolff afgebeeld zijn 

b. op het schilderij staat een sloep met anderhalve mast van na 1875  

c. de nieuw gebouwde schepen van Kolff uit 1883, 1884 en 1888 komen niet in aanmerking, want deze hadden een overhangende spiegel

d. het schilderij is van dezelfde schilder en dateert uit dezelfde tijd als het schilderij van de Titia Jacoba.

Waarschijnlijk is het kenmerk MD 6 (in 1882 toegekend) later aangebracht op het schilderij van de Titia Jacoba , wellicht ter gelegenheid van de wereldtentoonsteling in Parijs in 1900 waar het schilderij te zien was (zie blog van 20 april 2022). 

zondag 26 juni 2022

Twee visreizen van de hoeker Maria Elisabeth naar IJsland vanuit Zierikzee in 1726 en 1727

In 1726 en 1727 stuurde de Middelburgse Commercie Compagnie de koopvaardijhoeker Maria Elisabeth in de zomer naar IJsland voor de zoute kabeljauwvangst. De bemanningsleden voor de hoeker en de benodigdheden voor de visvangst haalde de handelscompagnie uit Zierikzee. Zierikzee had een omvangrijke vloot voor de zeevisserij.

De eerste helft van de achttiende eeuw is wat betreft de kabeljauwvisserij rond IJsland een vrijwel onbeschreven blad in de visserijgeschiedenis. De administratieve bescheiden van de visreizen van de Maria Elisabeth in het archief van de MCC vormen een unieke bron om de kennis van dit visserijbedrijf te verdiepen.



Scheepsmodel van een koopvaardijhoeker, vervaardigd door Pieter Ossewaarde, 
circa 1750-1770. Stadhuismuseum Zierikzee (SHM 1251)


De hoeker vertrok in 1726 en 1727 in mei en keerde in september terug. De reizen duurden 127 tot 136 dagen. De bemanning van de hoeker bestond uit dertien personen, elf volwassenen en twee jongens. Het loon was afhankelijk van de hoeveelheid gevangen vis. De bemanningsleden moesten een verklaring tekenen dat ze geen handelswaren mee zouden nemen om in IJsland te verhandelen.

Zout uit Setubal was het meest geschikt voor het zouten van de kabeljauw; er waren vier tonnen zout per last vis nodig. Tijdens de kabeljauwvisserij rond IJsland werd met kollijnen gevist. Van beide reizen bracht de hoeker ongeveer 41 last (van veertien tonnen) gezouten kabeljauw aan. Dit betekent dat de vangst elk jaar uit meer dan 17.000 kabeljauwen bestond. De reders van Zierikzee stuurden voornamelijk koopvaardijhoekers naar IJsland, deze schepen waren groter dan vishoekers. Na het visseizoen werden de schepen ingezet voor de handelsvaart op Frankijk en Spanje. In 1727 bestond de IJslandvloot van Zierikzee uit 54 hoekers.

Het zout, de tonnen, de levensmiddelen en de lonen voor de bemanning vormden de vaste kostenposten. De reis van 1726 leverde een winst op van 804 gulden, op de reis van 1727 werd 2.488 gulden verloren omdat de prijzen op de Zierikzeese afslag in 1727 extreem laag waren. De oorzaak was dat het stadsbestuur een aanvoerverplichting instelde. De vis van alle hoekers moest in Zierikzee zelf verkocht worden, waardoor de markt overvoerd werd.

Voor de MCC was het uitrusten van de Maria Elisabeth voor de IJslandvaart een van de experimenten uit de beginjaren. Na twee reizen achtte de handelscompagnie de kabeljauwvisserij niet meer voor herhaling vatbaar. Vanaf 1730 concentreerde de MCC zich op de vaart op West-Afrika en het Caribisch gebied. De compagnie ontwikkelde zich tot de belangrijkste rederij op Walcheren voor slavenreizen.


Publicatie:

Marlies Jongejan, 'Twee visreizen ‘te soute’ van de Maria Elisabeth naar IJsland. Een experiment van de Middelburgse Commercie Compagnie vanuit Zierikzee in 1726 en 1727'.

Tijdschrift voor Zeegeschiedenis, 41(2022)1, 25-47

 




zaterdag 28 mei 2022

Olie op de golven storten. De MD 3 Nijverheid in gevaar (winter 1891-92)

In de herinneringen van Beschier Faasse, geboren 9 oktober 1867,  treffen we de uitdrukking 'olie op de golven storten' aan.

Beschier voer als veertienjarige aan boord van de MD 3 Nijverheid, schipper Jacobus (Koos) van den Hoek in de winter van 1891-1892

Het was altijd zeer moeilijk en ook dikwijls, levensgevaarlijk om bij slecht weer, bij mist of donker de zeegaten binnen te lopen. Ik was een jongen van 14 jaar en voer bij Kees [Koos] v. d. Hoek, op de sloep ,,Nijverheid" van de Rederij P. L. Slis & Zonen. We kwamen met goede vangst uit zee voor Nieuwediep, vanaf benoorden Waterbank. Het regende en er stond veel wind. De wind was Noordwest, dus lager wal. De vloed viel in, we konden niet meer in 't slijkgat komen. Na scheepsraad gehouden te hebben, besloot de schipper het Westgat binnen te varen. Dit was zeer moeilijk, want hier was geen betonning en het licht was slecht. Tussen de branding van Noordhaaks en Zuiderhaaks ging het alleen op 't kompas. De olie hadden we klaar staan om op de kokende golven te storten. De uitwerking daarvan is geweldig, maar het mag alleen in de uiterste nood gebruikt worden, omdat een schip, dat e.v. achteraan komt, gewis tot ondergang is gedoemd.
Evenwel werd het zo bestuurd dat het [niet] nodig was, en kwamen we behouden in de haven aan. Bron: Eilanden-nieuws van 7 februari 1948.


Wat betekent olie op de golven gieten en waar komt deze uitdrukking vandaan?
Olie op de golven gieten (of: gooien) betekent dat iemand iets zegt of doet om anderen rustiger te maken, om een verhitte stemming wat te laten afkoelen. Olie op de golven gieten is een uitdrukking uit de scheepvaart. Vroeger gooide men weleens olie op het water, bijvoorbeeld als er een sloep van een groot schip moest worden neergelaten in een woelige zee. Die olie was speciaal daarvoor aan boord. Het was vaak walvistraan of anders vette plantaardige olie. Later werd ook afvalolie uit de machinekamer gebruikt. Olie blijft op het water drijven en vormt daarop een dun, wat stroperig laagje. De wind krijgt zo minder vat op het water en kan dus moeilijker golven maken. De golven worden door de olie op zichzelf dus niet kleiner, maar de olie vermindert wel het aantal ‘puntige’ golven en golfjes. Dankzij dit dempende effect kon de uitdrukking olie op de golven gieten ontstaan, om uit te drukken dat er iets wordt gezegd of gedaan om de golven van de emoties te dempen, om de scherpe randjes eraf te halen. 
Bron: www.onzetaal.nl/taaladvies


Advertentie voor golfstillende olie, Vlaardingsche Courant, 11 februari 1899



woensdag 20 april 2022

De Wereldtentoonstelling in Parijs (1900). Vijf inzendingen uit Middelharnis op de Nederlandse visserijafdeling

In het jaar 1900 werd in Parijs de wereldtentoonstelling (de Exposition Universelle) gehouden. Meer dan 50 miljoen mensen bezochten het evenement, een wereldrecord. In totaal namen er 76.000 exposanten aan deel (zie verder over deze tentoonstelling de Wikipedia-pagina).

Klasse 53, onderdeel van groep IX, in een paviljoen aan de Quai d'Orsay, was gewijd aan de visserij. De bijdrage van Nederland op visserijgebied was door ruim zeventig personen, bedrijven en instellingen verzorgd. De commissie die de Nederlandse inzending voorbereidde, ontwierp een indeling bestaande uit een algemeen deel en zeven subrubrieken. In de rubriek 'Visserij algemeen' waren plattegronden en foto's van Nederlandse vissershavens tentoongesteld. 

1. Hier lag ook het in 1894 verschenen boek van burgemeester Ulbo J. Mijs, getiteld 'De vischafslag van Middelharnis', ter inzage.


Maas- en Scheldebode, 24 augustus 1900.


In de subrubriek 'Grote visserij' waren te zien:

2. foto's van vissers uit Middelharnis (het is niet bekend welke foto's dit waren).
3. een model van een Middelharnisse houten bunsloep (het is niet bekend welk model).
4. beuggereedschap ingezonden door de heer Slis
5. een schilderstuk met voorstelling van de beugvisserij, ingezonden door de firma P.L. Slis en Zoon. Dit was het onderstaande schilderij:


MD 6 Titia Jacoba van rederij Slis.
Maritiem Museum Rotterdam.

De Nederlandse visserij-inzending was als collectief ingebracht. Er werden daarom geen afzonderlijke onderscheidingen toegekend. De Nederlandse inzending kreeg de hoogste onderscheiding: de Grand-Prix.


© Marlies Jongejan

Literatuur:
Jan P. van der Voort, De Renaissance van visserij. De Nederlandse deelname aan nationale en internationale visserijtentoonstellingen 1861-1907 (Zutphen 2010) 106-112.
Zie ook de bespreking door P.P.C. Hoek in de Vlaardingsche Courant van 21 en 25 juli 1900.

woensdag 23 maart 2022

'Een tak van nijverheid zal geheel te gronde gaan.' De visserij van Middelharnis 1830-1863

In het maartnummer van 2022 van De Ouwe Waerelt is weer een uitgebreid artikel verschenen over de visserij van Middelharnis. Deze keer worden de jaren 1830-1863 beschreven. Het is de tweede episode in de geschiedenis van 100 jaar visserij met bunvissloepen in Middelharnis. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van bronnen uit het Nationaal Archief en uit het Streekarchief Goeree-Overflakkee.


De mobilisatie van 1830.  Vertrek van de schutterijen van Brielle, Vlaardingen, Maassluis 

en Middelharnis van Brielle naar Breda, 8 maart 1831. Rotterdam, Atlas van Stolk, AS 6860.


De Belgische Opstand van 1830 luidde drie decennia van onzekerheid en malaise in. Handel met het opstandige gebied was streng verboden, waardoor de belangrijkste afzetmarkt voor verse zeevis wegviel. Dit was gelukkig tijdelijk. Na de wapenstilstand van 1833 trok de vishandel weer aan. De volgende klap kwam in 1842. De nieuwe staat België legde een hoge invoerheffing op voor buitenlandse zeevis. De Hollandse vis werd te duur voor de Belgische consument. Daar kwam bij dat de Nederlandse regering de subsidies voor de zeevisserij in de jaren vijftig geleidelijk afschafte, tot groot ongenoegen van de reders. 

De visserij van Middelharnis had daarnaast ook nog te kampen met plaatselijke problemen: de slechte bereikbaarheid van de haven en de teloorgang van de sinds 1598 bestaande visafslag. Ook was het een tegenvaller dat de tarbotvisserij, die vroeger voor veel inkomsten zorgde, verdween. Vanaf 1842 tot ver in de jaren vijftig leefden veel vissersgezinnen in armoedige omstandigheden. Een nieuwe bloeiperiode brak pas in 1863 aan met de verlaging van de Belgische invoerrechten.

De onzekerheden over de afzet van verse vis naar België en de teruglopende verkoop van tarbot naar Engeland raakten de Middelharnisse visserij in haar bestaansrecht. Het vergde veel aanpassingsvermogen om het bedrijf steeds voort te zetten en een relatief grote vloot in stand te houden. Het belangrijkste antwoord van de reders was diversificatie. De vloot werd aangevuld met voor Middelharnis nieuwe scheepstypes. Andere vormen van visserij, in het bijzonder de haringvisserij, werden daardoor mogelijk. In 1843 nam het aantal haringschepen toe tot vijf, een aanzienlijk aantal op de totale vloot van negentien schepen. 


Het gezigt van de haringvisscherij op zee,aquarel door Arij Stolk ca. 1840.
Streekmuseum Goeree-Overflakkee

De verouderde vloot, de premies, de eigen vishandel en het schakelen tussen verschillende vormen van visserij maakten de rederijen net rendabel. De vissers hadden minder keuzemogelijkheden dan de reders. Het vissen op deel maakte dat elke beweging in de marktprijzen gelijk effect had op hun inkomsten. Een aantal vissers vertrok naar Antwerpen om daar voor de Nationale Visserij te werken en enkele vissers zochten hun heil in Hellevoetsluis.

De aanwezigheid van een goed florerende visafslag voor verse vis met alle bijbehorende bedrijvigheid onderscheidde Middelharnis sinds 1598 van andere vissershavens in de regio. Aan de betekenis van Middelharnis als regionaal centrum voor de handel in verse zeevis kwam met de opheffing van visafslag in 1857 definitief een eind.



downloadlink:


Marlies Jongejan, '‘Een tak van nijverheid zal geheel te gronde gaan’. De visserij van Middelharnis 1830-1863', in: De Ouwe Waerelt 22(2022) 65, 12-23.




De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie: www.demotte.nl. Losse nummers: € 9,95. abonnement/lidmaatschap € 30,- per jaar.

dinsdag 8 maart 2022

De MD 8 Willem de Zwijger (1875-1899)

Tussen 1857 en 1871 werd de vissersvloot van Middelharnis volledig vernieuwd. Er kwamen zeventien nieuwe sloepen in de vaart. Deze sloepen waren vrijwel gelijk aan de sloepen van de eerste generatie (die tussen 1817 en 1832 in gebruik genomen werden). Alle sloepen hadden één mast. De officiële naam van het scheepstype was bunvischsloep

In 1875 werd de eerste bunvissloep met een tweede mast in gebruik genomen: de Willem de Zwijger. 
De tweede mast was een bezaansmast, dat wil zeggen een korte achtermast. 


Sloepen met een korte achtermast in de haven van Middelharnis, circa 1898.
links MD 2 Maria Cornelia, midden MD 8 Willem de Zwijger, 
rechts 
MD 5 Onbestendigheid. (Streekarchief  Goeree-Overflakkee)


De Willem de Zwijger werd op de werf van Peeman in Middelharnis gebouwd. Jeroen van de Rovaart Peeman bouwde de sloep voor eigen rekening. Het was een langdurig project. Meestal duurde de bouw van een sloep minder dan een jaar. De kiel van de Willem de Zwijger werd op 23 mei 1873 gelegd, de stapelloop was vrijdag 30 juli 1875.

Vlaardingsche Courant, 25 mei 1873

Vlaardingsche Courant, 4 augustus 1875

Op woensdag 15 september 1875 maakte de sloep een geslaagde proefvaart naar Moerdijk. Familie, vrienden en kennissen van Peeman maakten het feestelijke reisje mee.



Nieuwe Brielsche Courant, 19 september 1875

De Willem de Zwijger heeft ruim twee jaar voor Peeman gevaren (1875-76, 1876-77 en de winter van 1877-78). In 1878 ging de scheepswerf failliet. De sloep werd daarom op 10 juli 1878 publiek verkocht. Reder Pieter Leendert Slis kocht de Willem de Zwijger.

Heldersche en Nieuwedieper Courant, 23 juni 1878.

In 1883 kreeg de sloep het visserijnummer MD 8. Volgens Van Keulen's Almanak uit 1888 was het een schip van 68 ton.(1). In bovenstaande verkoopadvertentie staat 86 ton. Dit zal het bruto-volume zijn geweest.

De eerste stuurman van de Willem de Zwijger was Jeroen Langbroek Mz. Na de verkoop aan Slis in 1878 trad de 22-jarige Jan van den Hoek aan. Hij werd in het najaar van 1892 opgevolgd door Gerrit Langbroek. In 1897 werd Abraham Langbroek stuurman.

In de winter van 1879-80 bleef de sloep zonder nader bericht bijna drie weken weg in plaats van de gebruikelijke tien tot veertien dagen. Schade aan de mast bleek de oorzaak van het lange uitblijven waarover men zich in Middelharnis zeer ongerust maakte (Vlaardingsche Courant, 25 februari 1880). 
Op 5 januari 1882 is de Zeemanshoop, een sloep uit Hellevoetsluis, overzeild door de Willem de Zwijger en gezonken. De gehele bemanning van de Zeemanshoop werd gered en in Nieuwediep aangebracht.
In januari 1884  kwam het Engelse smakschip Joseph & Sara in volle zee in moeilijkheden. Het vaartuig was mastloos en zwaar lek. Jan van den Hoek redde de bemanning met de Willem de Zwijger. Jan van den Hoek ontving van de Engelse regering een zeekijker als beloning.

De bemanning van de Willem de Zwijger verdiende in de topjaren 1880-1885 veel geld. Met de Onbestendigheid, de Titia Jacoba, de Nijverheid en de Hendrika Adriana behoorde de Willem de Zwijger tot de sloepen met de hoogste besommingen. In de winter 1882-83 verdienden de matrozen van de Willem de Zwijger zelfs 933 gulden.


Vlaardingsche Courant, 23 augustus 1899

Na het winterseizoen van 1898-99 verkocht rederij Slis de sloep onderhands aan A. de Jong in Scheveningen. De sloep werd voor de haringvisserij ingericht.

© Marlies Jongejan, februari 2024



1. Van Keulen's almanak voor de zee-visscherij (Noordzee, Zuiderzee en Schelde).  Amsterdam, H.G. Bom,1887, 258 (eerste jaargang, niet verder verschenen).

donderdag 24 februari 2022

De schokker MD 3 Jo-An terug naar Middelharnis (2022)

De Stichting Visserij Historie Middelharnis heeft de motorschokker MD 3 aangekocht. Op 26 februari 2022 arriveert het schip in de haven van Middelharnis.

Het eerste vissersschip met het kenteken MD 3 was de bunvissloep Nijverheid van de firma P.L. Slis en Zoon.
In 1903 kreeg de bunvissloep Anna van de firma Wed. C. Kolff en Zoon het registratienummer MD 3. Deze sloep is in 1912 met man en muis vergaan.

De zeevisserij vanuit Middelharnis werd in 1923 gestaakt, waarmee een einde kwam aan deze op export gerichte bedrijfstak met grote schepen. Een sloep had dertien bemanningsleden. Het was een kapitaalsintensieve tak van visserij vanwege de grote investeringen in schepen.

De riviervissers op het Hollands Diep en het Haringvliet tot in het Goereese Gat werkten voor de plaatselijke markt. De schepen werden bemand door twee of drie vissers waarvan er een de schipper/eigenaar was.

Na de teloorgang van de zeevisserij restte alleen de riviervisserij. 

In het Centraal Visserijregister (sinds 1911) zijn de schepen opgenomen die Middelharnis als thuishaven hadden.

We vinden hier vanaf 1917 de volgende vissersboten met kenteken MD 3.

1. MD 3 van Jacob Sarelse, open zeil- of roeiboot met 3 bemanningsleden, ingeschreven 8 juni 1917.
Botvisscherij op het Haringvliet. 6 oktober 1932 doorgehaald, wordt niet meer voor de kustvisserij gebezigd.

2. MD 3 van Klaas Groen, open zeil- of roeiboot, met 2-3 bemanningsleden, ingeschreven 23 maart 1936.
Bot- en palingvisscherij op het Haringvliet, 26 april 1940 doorgehaald, wordt niet meer voor de kustvisscherij gebezigd.

3. MD 3 van Arend Groen, stalen motorschokker Jo-An, 2 bemanningsleden, 16,5 meter lang. Hoofdbedrijf ankerkuil, nevenbedrijf aalkubben in het Goereese Gat en op het Haringvliet. Ingeschreven op 11 april 1956, uitgeschreven, 27 augustus 1970, verkocht aan J.W. Hortensius te Marken.




De schokker MD 3. Foto afkomstig van website Naupar.



De MD 3 heeft een symbolische betekenis als aandenken aan de riviervisserij.

De Stichting Visserij Historie Middelharnis financiert de aankoop van de schokker door het uitgeven van scheepsparten.


Belangstellenden kunnen meer informatie vinden op de website www.svhm.nl.

zondag 20 februari 2022

De veiling van de schokker Vrouw Adriana van Leendert Oversluis (Middelharnis 1861)

Leendert Oversluis (Oversluijs) was visser en werd geboren in Vlaardingen in 1795. Hij overleed in Middelharnis op 17 januari 1861 in de leeftijd van 65 jaar. Zijn overlijden werd aangegeven door Paulus Rooij, visser, 38 jaar en Paulus de Koning, visser, 49 jaar (overlijdensakte 1861/6).

De weduwe van Leendert, Adriana Mellaart, liet de vissersboot van haar man publiek veilen. Het was een schokker, die haar naam droeg: de Vrouw Adriana.

De schokkerschuit was onoverdekt en de grootte was zeventien tonnen, volgens de meetbrief die door scheepsmeter Spaanderman in Rotterdam was afgegeven op 11 oktober 1856, nr. 78 Jaarletter K.

De veiling werd gehouden door notaris Christiaan de Vries met als getuigen veldwachter Machiel Versprille en omroeper Leendert Wittekoek.  De veiling vond op zaterdag 23 februari 1861 om twee uur in de middag op het Vingerling plaats. 

Eerst werd bij opbod geboden

Pieter Leendert Slis, scheepsreeder, bood 120 gulden voor de boot inclusief zeilen en fok en 10 gulden voor de ketting en bijbehorend touw, 5 gulden voor het anker en 1 gulden voor een zwaard;

Jan de Wit, koopman bood 1 gulden voor een dreg;

Machiel Dubbeld, visser, bood  3 gulden voor een dreg;

Jan Smit, visser, bood 1 gulden voor haken en bomen, 1 gulden voor een smeerpot en 2 gulden voor kompassen;

Johannes Zoon, schipper, bood 3 gulden voor koksgereedschap en 2 gulden voor timmergereedschap;

Jacob Meijer, schipper, bood 3 gulden voor touwwerk.

Totaal werd er 152 gulden voor deze kavels geboden.

Vervolgens bood Pieter Leendert Slis 200 gulden voor deze nummers samen. Bij afslag gingen deze nummers (1-12) naar Slis voor 250 gulden.

Aansluitend de kavels 13-35

Machiel Dubbeld bood 41 gulden voor vistuig en 2 keer 10 gulden voor viswant;

Willem de Ruiter, schipper, 22 gulden voor vistuig, 50 cent voor vistuig en 1,60 gulden voor bakken  en 1,10 gulden voor twaalf ramessen (?);

Jan de Wit twee ketels voor 1 gulden, blokken voor 2 gulden, touwen voor 1,90 cent, vijf riemen voor 1,70,  het roer en twee zwaarden voor 8 gulden;

Aren Witvliet, schipper, twee dreggen voor  1,90 gulden, drie houten voor 6 gulden, visnetten voor 16 gulden en nog 6 netten voor 1,50 cent;

Jan Pas, arbeider, twee dreggen voor 1,10 gulden;

Hendrik Groen, schipper, zeven stolpen 1,30 gulden en drie stolpen voor 1,70 gulden;

Jan Smit, vier boeien, voor 1 gulden en blokken voor 4 gulden;

P.L. Slis, luiken, 3 gulden;

Jacob van de Rovaart, smid, 50 cent voor een boei.

Aldus kwam er 138,80 gulden bij. Het totale bedrag kwam op 388,80 gulden, waarna P.L. Slis 400 gulden bood. Vervolgens kwam er bij afslag een bod van 421 gulden uit voor Slis.

Maar Adriana Mellart deed de schokker niet weg voor dit bedrag:

'En verklaarde de rekwirante ingevolge de voorbehouding bij artikel 3 der conditien en voorwaarden, hiervoren omschreven, gemelde vaartuig met toebehoren niet in koop te gunnen maar onverkocht te laten.'

bron:Notarieel Archief Middelharnis, inv. nr. 40, akte 29, 23 februari 1861.


Naschrift:

Het is niet bekend waar de schokker Vrouw Adriana is gebleven.

De Vlaardingsche Courant maakte op 20 december 1876 melding van een schokker uit Middelharnis die in Arnemuiden gesignaleerd was om sardijn te kopen.

Arnemuiden, 19 Dec. 1876 De sardijnvangst blijft hier buitengewoon groot, de aftrek gaat zeer geregeld. Ook is een schokker aangekomen van Middelharnis die ze opkoopt om te dienen als „aas” voor de beugvaart.

In 1887 werd een lijst opgemaakt van kleine vissersvaartuigen. Daar zaten geen schokkers bij (zie bericht van 25 april 2021).