woensdag 20 december 2017

De vergeten vissers van Middelharnis, oproep voor foto's

In 2018 verschijnt een boek over de omgekomen vissers van Middelharnis. De lezers van Arjaentje weten dat op dit weblog sinds 2012 vele bijdragen verschenen zijn over de vissersfamilies van Middelharnis, en in het bijzonder over vissers die verdronken zijn en over hun nabestaanden.
Deze informatie over de scheepsrampen en ongelukken sinds 1717 en nog veel meer interessante onderwerpen uit de visserijgeschiedenis van Middelharnis worden - in samenwerking met het Streekmuseum- samengebracht in een publicatie van circa 175 pagina's. De auteurs zijn Rinus van Dam, Pieter Koster en Marlies Jongejan.

De kern van het boek vormen de circa 285 reconstructies van de gezinnen van de omgekomen vissers. 

In het Eilanden-Nieuws van 20 december 2017 hebben de auteurs een oproep geplaatst voor foto's van vissers die bij de uitoefening van hun beroep zijn omgekomen en van hun directe nabestaanden.
Van voor 1860 zullen er geen foto's meer te vinden zijn. Van na 1860 is het denkbaar dat er afbeeldingen bewaard zijn gebleven. Vissers die een centje over hadden lieten zich soms wel portretteren, als ze bijvoorbeeld in de haven van Nieuwediep of IJmuiden verbleven. Ook foto's van directe nabestaanden zijn welkom.

Mocht u in het bezit zijn van foto's dan kunt u die mailen naar:
vissersvanmiddelharnis@gmail.com
of afgeven bij het Streekmuseum Goeree-Overflakkee in de Kerkstraat in Sommelsdijk
of telefonisch contact opnemen: 0187-602178. 

maandag 18 december 2017

De haven van Middelharnis in 1896

Een bekende foto van de haven van Middelharnis. In een toelichting in Eilanden-Nieuws van 9 februari 1952 wordt gesteld dat de foto van 1898 is. De man met de hoed, rechts, is Leendert Gouswaart*. Hij was 43 jaar oud in 1898. Maar helemaal achterin de haven is de MD 35 Pionier nog te zien. Deze sloep is in september 1896 gezonken. We houden de datering op mei/juni 1896.


De haven van Middelharnis in 1896
(Streekarchief Goeree-Overflakkee)


Op 97-jarige leeftijd, in 1952, vertelde Gouswaart aan de krant wie de kinderen op de foto zijn.





Aagje Onderdelinden (1885-1962) is het meisje in het zwart, aan de linkerkant van Gouswaart, de man met de hoed. Aagje was in de rouw vanwege het overlijden van haar vader. Hij is omgekomen met de sloep Zeemanshoop in december 1895. Aagje werd geboren op 28 januari 1885 in Middelharnis, ze was tien jaar oud, bijna 11, toen haar vader verongelukte. Ze was de oudste van zeven kinderen.
Zij trouwde op 17 mei 1907 met Jacob Johannis Boogerman (1882-1977), zeevisser van beroep. Zij kregen zeven kinderen. In januari 1912 vertrokken zij naar Rotterdam, waar Jacob werkte als bootwerker. Aagje overleed op 31 december 1962 te Rotterdam, 77 jaar oud. 
Zie over de familie Onderdelinden het bericht van 9 augustus 2013.


De volgende sloepen zijn te onderscheiden:
MD 6 Titia Jacoba, schipper Dirk van den Hoek
....
MD 4 Volharding, schipper Cornelis Boon
MD 3 Nijverheid, schipper Jacobus van den Hoek

Achterin: MD 35 Pionier, schipper Ary de Waard




* Zie over Leendert Gouswaart ook het bericht van 3 maart 2012:
Jeroen Vlasbloem Dijkers (1824-1879) en Teuntje van der Velde (1821-1863)

maandag 13 november 2017

Maarten Langbroek (1839-1903), Arendje Buurveld (1839-1875) en Annetje Vermaas (1852-1933)

Ouders
Maarten Langbroek is een zoon van Hendrik Langbroek (1813-1881)  en Helena Cornelia Boogerman  (1811-1885). Hij is op 7 september 1839 in Middelharnis geboren. Hendrik Langbroek  was schipper van de haringhoeker MHS 3 Dankbaarheid en vanaf 1857 van de sloep MHS 5 Dankbaarheid. Maarten is een kleinzoon van Maarten Langbroek (1789-1847), die op 27 juni 1847 door verdrinking om leven kwam. Zie bericht van 21 juni 2013.
Arendje Buurveld is een dochter van Maarten Buurveld (1796-1866) en Maria Boon (1803-1866 . Ze is geboren op 15 oktober 1839 in Middelharnis. Maarten Buurveld was schipper van de haringhoeker MS 5 Middelharnis van 1847 tot 1852.  Hij is een zoon van de in 1813 omgekomen stuurman van de gaffelvisschuit de Jonge Jacob, Leendert Cornelisz Buurveld.
Annetje Vermaas is geboren op 10 november 1852 in Middelharnis. Zij is een dochter van Hijmen Vermaas (1824-1899) en Aagje Gideon (1824-1853). Hijmen Vermaas is een zoon van de in 1825 bij het vergaan van de gaffelvisschuit de Jonge Cornelis van stuurman Jacob Bree omgekomen Gerrit Maartensz Vermaas (1787-1825). Zie over de familie Vermaas o.a. het bericht van 14 april 2015.

Huwelijk en kinderen
Maarten en Arendje trouwden op 16 april 1864, allebei 24 jaar oud. Ze kregen zes kinderen:
- Helena Cornelia, geboren op 14 september 1865 en overleden te Rotterdam op 24 juni 1944. Zij was ongehuwd.
- Maarten Leendert, geboren 13 december 1868 en overleden 7 mei 1942 te Middelharnis. Hij trouwde op 29 april 1892 met Jannetje Anna Taale, geboren 7 maart 1871 en overleden 6 februari 1950 te Middelharnis. 
- Hendrik, geboren 20 januari 1871 en overleden te Velsen op 6 mei 1953. Hij trouwde op 19 maart 1906 te Velsen met Neeltje Pereboom (1871-?), weduwe van Klaas Prins (1877-1904). Hendrik was visser van beroep.
- Maria, geboren 19 april 1872, overleden 3 januari 1874.
- Leendert, geboren 21 augustus 1873, overleden 2 september 1873.
- Maria, geboren 20 december 1874, overleden 14 juni 1875.
Arendje Buurveld overleed op 27 januari 1875 te Middelharnis, 35 jaar oud. 

Maarten hertrouwde op 20 april 1876 met  Annetje Vermaas.
Maarten en Annetje kregen acht kinderen:
- Aagje, geboren 9 januari 1877, overleden 28 september 1879.
- Aagje, geboren op 6 juli 1880, overleden op 28 juni 1961 te Bloemendaal. Zij trouwde op 24 oktober 1907 in Velsen met Hendrik Lustig (1884-?), vishandelaar van beroep.
- Maartje, geboren 18 augustus 1882, overleden 1 oktober 1883.
- Heime, geboren 26 juli 1885, overleden 6 maart 1963 te Velsen. Hij trouwde op 21 juni 1906 te Velsen met Gerhardina Elisabeth Diederika Baak (1884-?). In 1906 was zijn beroep dekknecht.
- Gerrit, geboren 22 augustus 1887, overleden 12 juli 1959 te Velsen. Hij trouwde op 15 oktober 1908 te Velsen met Alida Hofman (1887-?). Zijn beroep was metselaar.
- Jobje, geboren 25 april 1889, overleden 19 oktober 1918 te Velsen. Zij trouwde op 24 februari 1916 met Willem Jacobs Slotemaker (1887-1960), van beroep los werkman.
-Johannis, geboren op 7 februari 1891 en overleden op 21 februari 1972 in Den Haag. Hij trouwde op 4 oktober 1917 te Velsen met Catharina van Akkeren (1886-1969).
- Abraham, geboren 12 juli 1892 en overleden 28 augustus 1962 te Velsen. Hij trouwde op 13 juni 1918 met Grietje Blom (1894-1969).

Schipper Maarten Langbroek Hzn.
Maarten was al  in 1862, op zijn 23ste jaar, stuurman van de MHS 1 Op hoop van Zegen.
en in 1865 werd hij schipper van de op 3 juli van dat jaar te water gelaten houten sloep MD 12 Twee Cornelissen van rederij Wed. C. Kolff & Zoon. Dat was hij tot 1888.
In  november 1887 is een van de bemanningsleden, Jan Boon, verdronken. Zie bericht van 24 juni 2013 op dit weblog.


Algemeen Handelsblad, 5 december 1887


Overlijden in IJmuiden
Het gezin is, met uitzondering van de twee oudste kinderen, op 14 januari 1902 naar IJmuiden verhuisd. Een jaar later, op 6 februari 1903, overleed Maarten "in een schip liggende in de visschershaven te IJmuiden". 
Hij was 62 jaar oud.

Nabestaanden
Vijf  van de kinderen waren nog minderjarig, tussen 10 en 17 jaar oud, toen hun vader overleed. Annetje Vermaas overleed op 20 augustus 1933, 80 jaar oud.


Gegevens van Pieter Koster te Haarlem, bewerkt voor Arjaentje


donderdag 9 november 2017

Gaffelschuiten uit Middelharnis verhuurd aan de marine in 1747

Na de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) koos de Republiek lange tijd voor een neutrale positie. Er werd weinig geïnvesteerd in het leger, waardoor de marine van de Republiek is verworden tot een marine van de tweede rang.
Dat de Republiek op militair gebied zeer zwak was bleek tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). In april 1747 vielen Franse troepen de Republiek binnen en werd onder meer Zeeuws-Vlaanderen bezet. Bergen op Zoom viel na een maandenlang beleg, waarbij aan beide kanten ongeveer vijfduizend doden vielen, op 16 september 1747 in Franse handen. De marine moest de Zeeuwse en Hollandse wateren beschermen tegen de oprukkende Fransen. In de loop van 1747 is een verdedigingslinie op de Westerschelde en de Oosterschelde gevormd met de weinige oorlogsschepen die de Republiek bezat, aangevuld met kustvaarders en vissersschepen. Alles wat maar enigszins kon varen werd ingehuurd.
(1) Zo ook elf visschuiten uit Middelharnis (2) met de namen :


't Witte Lam
Huijs van Nassouw
Boslooper
Prins van Oranje
Eendragt
de Liefde
Jonge Jan
's Lands Welvaren
Oijevaar
Gulde Vryheid
Twee Gebroeders

Tijdens deze kortstondige oorlog tussen de Republiek en Frankrijk in 1747/48 vormden de kapers uit Duinkerken een gevaar. Er vielen ook vissersschepen in hun handen. Uit een krantenbericht blijkt dat er 
tussen februari en mei 1748 zeven hoekers gekaapt werden: een uit Zeeland, twee uit Maassluis en vier uit Vlaardingen. De kapers voeren onder de prinsenvlag om de vissers te misleiden. Twee hoekers lagen ten anker op het zuideinde van de Friesland Bank en hadden hun beuglijn uitstaan, twee anderen bevonden zich noordelijke Noordzee. Van de overige drie is verder niets vermeld. Twee schepen gingen verloren. De andere vijf schepen werden niet genomen, maar gerantsoeneerd. Het ging om zeer hoge rantsoengelden en het is de vraag of iedere reder die wel vlot kon opbrengen om zijn stuurman vrij te kopen. (3)

Er zijn in deze periode geen vissersschepen uit Middelharnis in handen van kapers gevallen.


Bij het opmaken van de lijst van huizen met aantekening van de aanwezige personen t.b.v. van de Liberale Gift (4) in november 1747 bevonden zich slechts twee personen uit Middelharnis op een wachtschip op de Honte (Westerschelde). Het betrof Cornelis Mercij (huisnr. 131) en Klaas Don (huisnr. 248). Mogen we hieruit concluderen dat de schuiten zonder bemanning verhuurd werden ?


1. J.R. Bruijn. Varend verleden. De Nederlandse oorlogsvloot in de 17e en 18e eeuw. Amsterdam 1998, 192.
2. Rechterlijk archief Middelharnis (RAM) inv. nr. 22 en 40, oktober 1747
3. J.R. Bruijn, Zeegang, 193-194.
4. Archief voormalige gemeente Middelharnis, inv. nr. 229, Lijst van huizen t.b.v. de Liberale Gift, 1747.



maandag 2 oktober 2017

Vissen op deel. Hoe de beloning van de bemanning op de vissersschepen van Middelharnis berekend werd.

In de visserij van Middelharnis kregen de vissers geen vaste beloning. Wat ze verdienden was volledig afhankelijk van de opbrengst van de vangst. Dit heette “vissen op deel” of “vissen op zegen”. De zuivere opbrengst en de rang aan boord bepaalden wat een visser aan het eind van de reis uitbetaald kreeg. Een jongen kreeg een lager percentage dan een matroos.
Aan het eind van de reis rekende de schipper (stuurman) bij hem thuis af met de bemanning. Dit heette “ommeleg doen”.
Hoe werkte dit precies ? Ook in de zeventiende eeuw werd er al op deel gevist. Zo is er een verklaring bewaard gebleven waarin de bootsgezellen beloofden dat ze met elkaar, ieder voor zijn deel, met de visnering op winst en verlies door zouden gaan. Een andere verklaring vermeldt dat een schuit zou vertrekken voor de visnering “om te vissen op soodanige winste ende deele als alhier gebruijkelijk is.” (1) Iedereen wist hoe het werkte, maar niemand schreef het op.
De Vlaardingse reder A. Hoogendijk gaf  de verdeling eind negentiende eeuw als volgt weer:
“Zoo wordt te Middelharnis de besomming in 17 deelen verdeeld, waarvan de bemanning circa 11 deelen ontvangt. Ik zeg circa 11 deelen, want dit hangt af als het ware van de kwaliteit der equipage. Een pas aankomende jongen ontvangt 1/5 deel, een bovenman, bijna matroos, 7/8 deel, een vol matroos 1 deel en de schipper 1 1/6 deel. Gedurende den zomer, als deze schepen van Middelharnis, zooals reeds op de vorige bladzijden is aangestipt, ter zoutevaart gaan, ontvangt de schipper 1 1/3 deel. In verhouding tot een vol matroos is dit loon van den schipper aanmerkelijk geringer dan bij de Vlaardingsche wijze van uitbetalen, maar in de plaats daarvan ontvangt de Middelharnissche schipper een toelage van f 150. — per jaar stuurgeld. De bemanning deelt daar ter plaatse niet in het verlies van vischtuig”.(2) Naast stuurgeld wachtte de schipper ook nog een uitkering van drie of vijf procent in de winst. Dit was althans in 1910/11 het geval. In het boek van Fons Grasveld zijn hiervan voorbeelden opgenomen.(3)
Oud-visser Klaas Groen deed in 1974 in een ingezonden stuk in de krant nog gedetailleerder uit de doeken hoe de verdeling begin twintigste eeuw in zijn werk ging. De besomming werd verdeeld in 17 delen, waarvan 6 voor de reder en 11 voor de bemanning. Eerst werden de onkosten van de reis van de besomming afgehouden. Voorbeelden van kosten die eraf getrokken werden zijn: victualiën (levensmiddelen), sleeploon, aas voor de beug en ijs om de vangst goed te houden. Van de aldus verkregen opbrengst ontving de schipper 1 1/6 deel, een volmatroos 1 deel, de bovenman 7/8 deel, de kok ¾, de inbakker 1/2, de keteltapper ¼ en het kofjekokertje 1/5 deel.(4)
Voor het onderhouden, klaarmaken en optuigen van de schepen, twee keer per jaar gedurende vier weken, kregen de vissers niet apart betaald. Oliegoed en wanten waren voor eigen rekening. Voorafgaand aan de reis kregen de vissers een voorschot van twintig gulden voor de uitrusting. De gezinnen kregen per week een voorschot van drie gulden.  Deze voorschotten werden na afloop van het loon afgetrokken. De afdracht aan het Vissersfonds bedroeg een half procent.
Als de vangsten of de marktprijzen tegenvielen kon het seizoen  met een negatief saldo eindigen. Dit heette een 'kwaad slot'. Het werd overgeheveld naar de volgende reis.
De vraag is wat er wel en niet gerekend werd tot de onkosten van het schip. Verlies van vistuig was in Middelharnis niet voor rekening van de bemanning, aldus Hoogendijk in 1893. Klaas Groen vermeldt dat vistuig wel voor risico van de bemanning was.
Hoe geringer de besomming des te zwaarder wogen de uitrustingskosten, zo blijkt uit voorbeelden, afkomstig uit de staten over het jaar 1868/69 van de reders Slis en Kolff die in het Streekarchief bewaard zijn.(5) Bij de sloep Middelharnis was het verschil tussen bruto en netto besomming ongeveer een kwart (26%). Bij de Nijverheid liep het aandeel van de kosten op naar meer dan een derde (37%).
Soms had de bemanning een meevaller. Vissersschepen boden regelmatig hulp aan schepen in nood. Zo ontvingen de matrozen van de  sloep Noordover in 1872 elk een bedrag van 213 gulden omdat ze, samen met  de bemanning van een andere sloep, een Zweedse driemastschoener genaamd Danube geborgen hadden.
De vissers verdienden rond 1870 ruwweg driekwart van hun jaarloon in de winter met de aanvoer van verse kabeljauw, schelvis, tarbot, heilbot vleet en rog.
Het maakte veel uit op welke sloep je als visser werkte. Het verschil in verdienste tussen de ene sloep en de andere kon heel groot zijn. Een matroos op de sloep Nijverheid bracht in 1868/69 een weekloon van 7,48  gulden thuis, een matroos van de Middelharnis 13,20. Ter vergelijking:  de koopkracht van tien gulden in 1870 is in 2016 vergelijkbaar met ongeveer 110 euro.(6) De levensstandaard van de vissers verbeterde geleidelijk tijdens de bloeiperiode van de visserij die in Middelharnis van 1863 tot 1889 duurde. De lonen stegen bij gelijkblijvende, zelfs iets dalende, kosten van levensonderhoud.(7)
De zoutvaart op kabeljauw, leng en schelvis in de zomer loonde steeds minder blijkt uit het onderzoek van Dean van der Wekke (bijlage III in zijn doctoraalscriptie).(8). Een uitzondering vormden de haringreizen die tussen 1902 en 1916  ondernomen werden. Van 1883 tot en met 1887 was het gemiddelde weekloon van een matroos elf tot dertien gulden, daarna zette een daling in tot 7,50. Met het begin van de haringvisserij in 1902 steeg het gemiddelde weekloon naar een bedrag tussen de acht en twaalf gulden om tijdens de Eerste Wereldoorlog te stijgen naar twintig tot veertig gulden. In deze oorlogsjaren realiseerden de weinige schepen die in de vaart waren zeer hoge opbrengsten.

© Marlies Jongejan, november 2023

Verantwoording:
1. SGO, RAM 22, 3 april 1693. RAM 36, 16 februari 1705
2. A. Hoogendijk, De grootvisscherij op de Noordzee (Haarlem 1893), 226
3. Fons Grasveld. Het lot van de MD3 Anna. Met medewerking van Jan van de Voort (Hilversum 2014), 166
4. Klaas Groen. De visserij van Middelharnis. Ingezonden brief. Eilanden Nieuws 21 juni 1974
5. SGO, AGM, Verzamelstaten reders.
6. IISG, calculator.
7. Dean van der Wekke. De ondergang van de (beug)visserij van Middelharnis, een poging tot verklaring van de ondergang van de (beug)visserij in Middelharnis in de periode 1889-1923. (Rotterdam 1989), 44.
8. idem, bijlage 3.

dinsdag 19 september 2017

Waarom de vissers uit Middelharnis meer kabeljauw vangen (zomer 1904)

Naar aanleiding van berichten over de zeer geringe vangsten van de sloepen van Pernis in de zomer van 1904 verscheen begin september in de dagbladen het relaas van een schipper uit Middelharnis. Hij noemt een aantal verschillen tussen de werkwijze van Middelharnisser vissers en de Pernisser vissers.
Wij zetten dadelijk koers naar de Bank en of we vangen of niet, we blijven daar. Het staat bij ons vast dat de visch daar komt. De Pernisser heeft daarvoor geen geduld en zeilt de zee over, hij heeft dus alle kans de kabeljauw over den kop te zeilen
Ze gebruiken hetzelfde aas en dezelfde hoeken [haken], maar de Middelharnissers azen pas als ze weer met schieten beginnen, zodat het aas (indien men makreel gebruikt) nog leeft. Met andere woorden: de Pernissers beginnen te vroeg met azen, waardoor het aas oud is en minder aantrekkelijk voor de kabeljauw.
Als de beug binnen is beginnen de Middelharnisser vissers met een kollijn te vissen, waarmee ook behoorlijk goed gevangen wordt. Met kollen houden de Pernissers zich niet bezig.

De schipper eindigt zijn betoog als volgt:
Dat de Pernisser niet erg geduldig is, blijkt ook daaruit dat hij nu reeds binnen is. U zult zien: onze sloepen blijven de geheele maand September nog weg.


Rotterdamsch Nieuwsblad, 5 september 1904


Toelichting:
De sloepen van Pernis en Middelharnis visten met de beug, een stelsel van lange onderling verbonden lijnen. Aan de beuglijnen zaten duizenden korte zijlijntjes, zogenaamde sneuen, waaraan de haken waren bevestigd om de vis te vangen.  Al deze haken werden van aas voorzien. Het uitzetten van de beug in zee heette "schieten".
De kolvisserij  was eenvoudiger. Dit werkte met een lange kollijn, een lijn met stuk lood met daaraan de kolhaak, die voorzien werd van aas. De  kollijnen werden vanaf de scheepsrand door de bemanning heen en weer bewogen.
Beide vistechnieken behoren tot de hoekwantvisserij, de visserij met lijnen en haken in plaats van netten.

donderdag 22 juni 2017

Vele soorten riviervis en haring als aas voor de beugvisserij in Holland (1708)

Om de visserij op de rivieren, meren en binnenwateren van Holland en West-Friesland te reguleren is op 18 februari 1708 een uitgebreid reglement verschenen. "Veele baatzuchtige Menschen en quaadaardige Verdervers" maken zich schuldig aan illegale vispraktijken waardoor de wateren van vis ontbloot worden en de "ruine" van de visserijen te vrezen is, aldus de aanhef.




De rivierprik is vaak genoemd als de soort die het meest gebruikt werd om de beug te azen. Uit dit plakkaat uit februari 1708 blijkt dat de kleine esselingh (alvertje), grundel (grondel), bley (bliek), ruysvoorn (rietvoorn) en kolfogen (puiloog, kolblei) ook als aas dienden. In  de maanden december, januari en februari mochten deze soorten aan de "Luyden die in Zee visschen" geleverd worden.






Haring als aas
Een attestatie uit Middelharnis, toevallig uit hetzelfde jaar 1708, gaat over een groep van minimaal drie stuurlieden die in februari of omtrent 1 maart bij Texel haring kochten om als aas te dienen (2).



Zie eerdere berichten over aas in de beugvisserij op dit weblog: 
13 juli 2012 en 26 september 2014.



Bronnen:
1. Staaten van Hollandt en West-Vrieschlandt. Placcaat op het visschen in de Rivieren, Meeren en Binnewateren, den 18 februari 1708, herhaald en uitgebreid 16 februari 1709. Hierin o.a. ook de premie die verstrekt werd voor het doden van otters.
Groot-Placcaetboeck deel V, p.1571
2. Rechterlijk Archief Middelharnis, inv. nr. 36, o.a. 2 december 1708.