dinsdag 19 juli 2022

Twee schilderijen: de sloepen Zeemanshoop (bouwjaar 1876) en Titia Jacoba (bouwjaar 1877) uit Middelharnis

In het Maritiem Museum Rotterdam bevindt zich een schilderij van de sloep Titia Jacoba. De sloep is in 1877 voor P.L. Slis gebouwd door L.S. Figée jr. (werf 's Lands Welvaren) in Vlaardingen. Het Maritiem Museum beschikt ook over het lijnenplan (inv. nr. T871) waaruit blijkt dat de sloep ingericht was om vis in ijs te bewaren (ijshokken). Omschrijving:

Op het berghout en in het zeil is het visserijkenmerk MD6 weergegeven. Het schip is voorgesteld aan stuurboordzijde en zeilt aan de wind. Rechts, meer naar achter, is een houten vissloep afgebeeld, zeilend voor de wind. De gehele onderste strook van het vlak is een kijkje onder de zeespiegel: een beug is zichtbaar, alsmede een anker en vissen.


De vissloep Titia Jacoba uit Middelharnis uit 1877
Maritiem Museum Rotterdam inv. nr. P 2259.


De Titia Jacoba was de eerste sloep met een ronde overhangende spiegel, links op het schilderij te zien. 

In het Streekmuseum Goeree-Overflakkee bevindt zich onderstaand schilderij. Het is duidelijk van dezelfde schilder. Ook hier een kijkje onder de zeespiegel met de beug en de vissen. De bemanning is bezig de beug in te halen. Dit schilderij is afkomstig van de firma Wed. C. Kolff en Zoon. Op dit schilderij ontbreekt het registratienummer. Deze sloep heeft, in tegenstelling tot de Titia Jacoba, geen ronde overhangende spiegel. De achtersteven is vierkant.


Schilderij afkomstig van de rederij Wed. C. Kolff
Streekmuseum Goeree-Overflakkee


Welke sloep is op dit schilderij afgebeeld ?

Voor 1875 werden voor de vloot van Middelharnis uitsluitend sloepen met één mast gebouwd. De eerste sloep met anderhalve mast was de Willem de Zwijger (zie blog van 8 maart 2022), gebouwd op de werf van Peeman voor rekening van Peeman zelf. Daarna volgde in 1876 de Zeemanshoop, eveneens op de werf van Peeman, voor rekening van de firma Kolff. 

En vervolgens in 1877 de Titia Jacoba, in Vlaardingen gebouwd voor Slis.

Latere voor Kolff gebouwde sloepen waren de Hendrika Adriana in 1883 en de Eben Haëzer in 1884. Dit waren schepen met een ronde, overhangende spiegel (zoals bij de Titia Jacoba). Daarna volgde in 1888 de Zeemeeuw, een schoenersloep met twee even lange masten. Deze drie schepen van Kolff zijn duidelijk niet afgebeeld op het schilderij.

Conclusie: de sloep op het schilderij in het Streekmuseum moet de Zeemanshoop zijn. Vanaf 1882 met nummer MD 18. 

Argumenten:

a. het schilderij is afkomstig van rederij Kolff, er moet dus een sloep van Kolff afgebeeld zijn 

b. op het schilderij staat een sloep met anderhalve mast van na 1875  

c. de nieuw gebouwde schepen van Kolff uit 1883, 1884 en 1888 komen niet in aanmerking, want deze hadden een overhangende spiegel

d. het schilderij is van dezelfde schilder en dateert uit dezelfde tijd als het schilderij van de Titia Jacoba.

Waarschijnlijk is het kenmerk MD 6 (in 1882 toegekend) later aangebracht op het schilderij van de Titia Jacoba , wellicht ter gelegenheid van de wereldtentoonsteling in Parijs in 1900 waar het schilderij te zien was (zie blog van 20 april 2022). 

zondag 26 juni 2022

Twee visreizen van de hoeker Maria Elisabeth naar IJsland vanuit Zierikzee in 1726 en 1727

In 1726 en 1727 stuurde de Middelburgse Commercie Compagnie de koopvaardijhoeker Maria Elisabeth in de zomer naar IJsland voor de zoute kabeljauwvangst. De bemanningsleden voor de hoeker en de benodigdheden voor de visvangst haalde de handelscompagnie uit Zierikzee. Zierikzee had een omvangrijke vloot voor de zeevisserij.

De eerste helft van de achttiende eeuw is wat betreft de kabeljauwvisserij rond IJsland een vrijwel onbeschreven blad in de visserijgeschiedenis. De administratieve bescheiden van de visreizen van de Maria Elisabeth in het archief van de MCC vormen een unieke bron om de kennis van dit visserijbedrijf te verdiepen.



Scheepsmodel van een koopvaardijhoeker, vervaardigd door Pieter Ossewaarde, 
circa 1750-1770. Stadhuismuseum Zierikzee (SHM 1251)


De hoeker vertrok in 1726 en 1727 in mei en keerde in september terug. De reizen duurden 127 tot 136 dagen. De bemanning van de hoeker bestond uit dertien personen, elf volwassenen en twee jongens. Het loon was afhankelijk van de hoeveelheid gevangen vis. De bemanningsleden moesten een verklaring tekenen dat ze geen handelswaren mee zouden nemen om in IJsland te verhandelen.

Zout uit Setubal was het meest geschikt voor het zouten van de kabeljauw; er waren vier tonnen zout per last vis nodig. Tijdens de kabeljauwvisserij rond IJsland werd met kollijnen gevist. Van beide reizen bracht de hoeker ongeveer 41 last (van veertien tonnen) gezouten kabeljauw aan. Dit betekent dat de vangst elk jaar uit meer dan 17.000 kabeljauwen bestond. De reders van Zierikzee stuurden voornamelijk koopvaardijhoekers naar IJsland, deze schepen waren groter dan vishoekers. Na het visseizoen werden de schepen ingezet voor de handelsvaart op Frankijk en Spanje. In 1727 bestond de IJslandvloot van Zierikzee uit 54 hoekers.

Het zout, de tonnen, de levensmiddelen en de lonen voor de bemanning vormden de vaste kostenposten. De reis van 1726 leverde een winst op van 804 gulden, op de reis van 1727 werd 2.488 gulden verloren omdat de prijzen op de Zierikzeese afslag in 1727 extreem laag waren. De oorzaak was dat het stadsbestuur een aanvoerverplichting instelde. De vis van alle hoekers moest in Zierikzee zelf verkocht worden, waardoor de markt overvoerd werd.

Voor de MCC was het uitrusten van de Maria Elisabeth voor de IJslandvaart een van de experimenten uit de beginjaren. Na twee reizen achtte de handelscompagnie de kabeljauwvisserij niet meer voor herhaling vatbaar. Vanaf 1730 concentreerde de MCC zich op de vaart op West-Afrika en het Caribisch gebied. De compagnie ontwikkelde zich tot de belangrijkste rederij op Walcheren voor slavenreizen.


Publicatie:

Marlies Jongejan, 'Twee visreizen ‘te soute’ van de Maria Elisabeth naar IJsland. Een experiment van de Middelburgse Commercie Compagnie vanuit Zierikzee in 1726 en 1727'.

Tijdschrift voor Zeegeschiedenis, 41(2022)1, 25-47

 




zaterdag 28 mei 2022

Olie op de golven storten. De MD 3 Nijverheid in gevaar (winter 1891-92)

In de herinneringen van Beschier Faasse, geboren 9 oktober 1867,  treffen we de uitdrukking 'olie op de golven storten' aan.

Beschier voer als veertienjarige aan boord van de MD 3 Nijverheid, schipper Jacobus (Koos) van den Hoek in de winter van 1891-1892

Het was altijd zeer moeilijk en ook dikwijls, levensgevaarlijk om bij slecht weer, bij mist of donker de zeegaten binnen te lopen. Ik was een jongen van 14 jaar en voer bij Kees [Koos] v. d. Hoek, op de sloep ,,Nijverheid" van de Rederij P. L. Slis & Zonen. We kwamen met goede vangst uit zee voor Nieuwediep, vanaf benoorden Waterbank. Het regende en er stond veel wind. De wind was Noordwest, dus lager wal. De vloed viel in, we konden niet meer in 't slijkgat komen. Na scheepsraad gehouden te hebben, besloot de schipper het Westgat binnen te varen. Dit was zeer moeilijk, want hier was geen betonning en het licht was slecht. Tussen de branding van Noordhaaks en Zuiderhaaks ging het alleen op 't kompas. De olie hadden we klaar staan om op de kokende golven te storten. De uitwerking daarvan is geweldig, maar het mag alleen in de uiterste nood gebruikt worden, omdat een schip, dat e.v. achteraan komt, gewis tot ondergang is gedoemd.
Evenwel werd het zo bestuurd dat het [niet] nodig was, en kwamen we behouden in de haven aan. Bron: Eilanden-nieuws van 7 februari 1948.


Wat betekent olie op de golven gieten en waar komt deze uitdrukking vandaan?
Olie op de golven gieten (of: gooien) betekent dat iemand iets zegt of doet om anderen rustiger te maken, om een verhitte stemming wat te laten afkoelen. Olie op de golven gieten is een uitdrukking uit de scheepvaart. Vroeger gooide men weleens olie op het water, bijvoorbeeld als er een sloep van een groot schip moest worden neergelaten in een woelige zee. Die olie was speciaal daarvoor aan boord. Het was vaak walvistraan of anders vette plantaardige olie. Later werd ook afvalolie uit de machinekamer gebruikt. Olie blijft op het water drijven en vormt daarop een dun, wat stroperig laagje. De wind krijgt zo minder vat op het water en kan dus moeilijker golven maken. De golven worden door de olie op zichzelf dus niet kleiner, maar de olie vermindert wel het aantal ‘puntige’ golven en golfjes. Dankzij dit dempende effect kon de uitdrukking olie op de golven gieten ontstaan, om uit te drukken dat er iets wordt gezegd of gedaan om de golven van de emoties te dempen, om de scherpe randjes eraf te halen. 
Bron: www.onzetaal.nl/taaladvies


Advertentie voor golfstillende olie, Vlaardingsche Courant, 11 februari 1899



woensdag 20 april 2022

De Wereldtentoonstelling in Parijs (1900). Vijf inzendingen uit Middelharnis op de Nederlandse visserijafdeling

In het jaar 1900 werd in Parijs de wereldtentoonstelling (de Exposition Universelle) gehouden. Meer dan 50 miljoen mensen bezochten het evenement, een wereldrecord. In totaal namen er 76.000 exposanten aan deel (zie verder over deze tentoonstelling de Wikipedia-pagina).

Klasse 53, onderdeel van groep IX, in een paviljoen aan de Quai d'Orsay, was gewijd aan de visserij. De bijdrage van Nederland op visserijgebied was door ruim zeventig personen, bedrijven en instellingen verzorgd. De commissie die de Nederlandse inzending voorbereidde, ontwierp een indeling bestaande uit een algemeen deel en zeven subrubrieken. In de rubriek 'Visserij algemeen' waren plattegronden en foto's van Nederlandse vissershavens tentoongesteld. 

1. Hier lag ook het in 1894 verschenen boek van burgemeester Ulbo J. Mijs, getiteld 'De vischafslag van Middelharnis', ter inzage.


Maas- en Scheldebode, 24 augustus 1900.


In de subrubriek 'Grote visserij' waren te zien:

2. foto's van vissers uit Middelharnis (het is niet bekend welke foto's dit waren).
3. een model van een Middelharnisse houten bunsloep (het is niet bekend welk model).
4. beuggereedschap ingezonden door de heer Slis
5. een schilderstuk met voorstelling van de beugvisserij, ingezonden door de firma P.L. Slis en Zoon. Dit was het onderstaande schilderij:


MD 6 Titia Jacoba van rederij Slis.
Maritiem Museum Rotterdam.

De Nederlandse visserij-inzending was als collectief ingebracht. Er werden daarom geen afzonderlijke onderscheidingen toegekend. De Nederlandse inzending kreeg de hoogste onderscheiding: de Grand-Prix.


© Marlies Jongejan

Literatuur:
Jan P. van der Voort, De Renaissance van visserij. De Nederlandse deelname aan nationale en internationale visserijtentoonstellingen 1861-1907 (Zutphen 2010) 106-112.
Zie ook de bespreking door P.P.C. Hoek in de Vlaardingsche Courant van 21 en 25 juli 1900.

woensdag 23 maart 2022

'Een tak van nijverheid zal geheel te gronde gaan.' De visserij van Middelharnis 1830-1863

In het maartnummer van 2022 van De Ouwe Waerelt is weer een uitgebreid artikel verschenen over de visserij van Middelharnis. Deze keer worden de jaren 1830-1863 beschreven. Het is de tweede episode in de geschiedenis van 100 jaar visserij met bunvissloepen in Middelharnis. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van bronnen uit het Nationaal Archief en uit het Streekarchief Goeree-Overflakkee.


De mobilisatie van 1830.  Vertrek van de schutterijen van Brielle, Vlaardingen, Maassluis 

en Middelharnis van Brielle naar Breda, 8 maart 1831. Rotterdam, Atlas van Stolk, AS 6860.


De Belgische Opstand van 1830 luidde drie decennia van onzekerheid en malaise in. Handel met het opstandige gebied was streng verboden, waardoor de belangrijkste afzetmarkt voor verse zeevis wegviel. Dit was gelukkig tijdelijk. Na de wapenstilstand van 1833 trok de vishandel weer aan. De volgende klap kwam in 1842. De nieuwe staat België legde een hoge invoerheffing op voor buitenlandse zeevis. De Hollandse vis werd te duur voor de Belgische consument. Daar kwam bij dat de Nederlandse regering de subsidies voor de zeevisserij in de jaren vijftig geleidelijk afschafte, tot groot ongenoegen van de reders. 

De visserij van Middelharnis had daarnaast ook nog te kampen met plaatselijke problemen: de slechte bereikbaarheid van de haven en de teloorgang van de sinds 1598 bestaande visafslag. Ook was het een tegenvaller dat de tarbotvisserij, die vroeger voor veel inkomsten zorgde, verdween. Vanaf 1842 tot ver in de jaren vijftig leefden veel vissersgezinnen in armoedige omstandigheden. Een nieuwe bloeiperiode brak pas in 1863 aan met de verlaging van de Belgische invoerrechten.

De onzekerheden over de afzet van verse vis naar België en de teruglopende verkoop van tarbot naar Engeland raakten de Middelharnisse visserij in haar bestaansrecht. Het vergde veel aanpassingsvermogen om het bedrijf steeds voort te zetten en een relatief grote vloot in stand te houden. Het belangrijkste antwoord van de reders was diversificatie. De vloot werd aangevuld met voor Middelharnis nieuwe scheepstypes. Andere vormen van visserij, in het bijzonder de haringvisserij, werden daardoor mogelijk. In 1843 nam het aantal haringschepen toe tot vijf, een aanzienlijk aantal op de totale vloot van negentien schepen. 


Het gezigt van de haringvisscherij op zee,aquarel door Arij Stolk ca. 1840.
Streekmuseum Goeree-Overflakkee

De verouderde vloot, de premies, de eigen vishandel en het schakelen tussen verschillende vormen van visserij maakten de rederijen net rendabel. De vissers hadden minder keuzemogelijkheden dan de reders. Het vissen op deel maakte dat elke beweging in de marktprijzen gelijk effect had op hun inkomsten. Een aantal vissers vertrok naar Antwerpen om daar voor de Nationale Visserij te werken en enkele vissers zochten hun heil in Hellevoetsluis.

De aanwezigheid van een goed florerende visafslag voor verse vis met alle bijbehorende bedrijvigheid onderscheidde Middelharnis sinds 1598 van andere vissershavens in de regio. Aan de betekenis van Middelharnis als regionaal centrum voor de handel in verse zeevis kwam met de opheffing van visafslag in 1857 definitief een eind.



downloadlink:


Marlies Jongejan, '‘Een tak van nijverheid zal geheel te gronde gaan’. De visserij van Middelharnis 1830-1863', in: De Ouwe Waerelt 22(2022) 65, 12-23.




De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie: www.demotte.nl. Losse nummers: € 9,95. abonnement/lidmaatschap € 30,- per jaar.

dinsdag 8 maart 2022

De MD 8 Willem de Zwijger (1875-1899)

Tussen 1857 en 1871 werd de vissersvloot van Middelharnis volledig vernieuwd. Er kwamen zeventien nieuwe sloepen in de vaart. Deze sloepen waren vrijwel gelijk aan de sloepen van de eerste generatie (die tussen 1817 en 1832 in gebruik genomen werden). Alle sloepen hadden één mast. De officiële naam van het scheepstype was bunvischsloep

In 1875 werd de eerste bunvissloep met een tweede mast in gebruik genomen: de Willem de Zwijger. 
De tweede mast was een bezaansmast, dat wil zeggen een korte achtermast. 


Sloepen met een korte achtermast in de haven van Middelharnis, circa 1898.
links MD 2 Maria Cornelia, midden MD 8 Willem de Zwijger, 
rechts 
MD 5 Onbestendigheid. (Streekarchief  Goeree-Overflakkee)


De Willem de Zwijger werd op de werf van Peeman in Middelharnis gebouwd. Jeroen van de Rovaart Peeman bouwde de sloep voor eigen rekening. Het was een langdurig project. Meestal duurde de bouw van een sloep minder dan een jaar. De kiel van de Willem de Zwijger werd op 23 mei 1873 gelegd, de stapelloop was vrijdag 30 juli 1875.

Vlaardingsche Courant, 25 mei 1873

Vlaardingsche Courant, 4 augustus 1875

Op woensdag 15 september 1875 maakte de sloep een geslaagde proefvaart naar Moerdijk. Familie, vrienden en kennissen van Peeman maakten het feestelijke reisje mee.



Nieuwe Brielsche Courant, 19 september 1875

De Willem de Zwijger heeft ruim twee jaar voor Peeman gevaren (1875-76, 1876-77 en de winter van 1877-78). In 1878 ging de scheepswerf failliet. De sloep werd daarom op 10 juli 1878 publiek verkocht. Reder Pieter Leendert Slis kocht de Willem de Zwijger.

Heldersche en Nieuwedieper Courant, 23 juni 1878.

In 1883 kreeg de sloep het visserijnummer MD 8. Volgens Van Keulen's Almanak uit 1888 was het een schip van 68 ton.(1). In bovenstaande verkoopadvertentie staat 86 ton. Dit zal het bruto-volume zijn geweest.

De eerste stuurman van de Willem de Zwijger was Jeroen Langbroek Mz. Na de verkoop aan Slis in 1878 trad de 22-jarige Jan van den Hoek aan. Hij werd in het najaar van 1892 opgevolgd door Gerrit Langbroek. In 1897 werd Abraham Langbroek stuurman.

In de winter van 1879-80 bleef de sloep zonder nader bericht bijna drie weken weg in plaats van de gebruikelijke tien tot veertien dagen. Schade aan de mast bleek de oorzaak van het lange uitblijven waarover men zich in Middelharnis zeer ongerust maakte (Vlaardingsche Courant, 25 februari 1880). 
Op 5 januari 1882 is de Zeemanshoop, een sloep uit Hellevoetsluis, overzeild door de Willem de Zwijger en gezonken. De gehele bemanning van de Zeemanshoop werd gered en in Nieuwediep aangebracht.
In januari 1884  kwam het Engelse smakschip Joseph & Sara in volle zee in moeilijkheden. Het vaartuig was mastloos en zwaar lek. Jan van den Hoek redde de bemanning met de Willem de Zwijger. Jan van den Hoek ontving van de Engelse regering een zeekijker als beloning.

De bemanning van de Willem de Zwijger verdiende in de topjaren 1880-1885 veel geld. Met de Onbestendigheid, de Titia Jacoba, de Nijverheid en de Hendrika Adriana behoorde de Willem de Zwijger tot de sloepen met de hoogste besommingen. In de winter 1882-83 verdienden de matrozen van de Willem de Zwijger zelfs 933 gulden.


Vlaardingsche Courant, 23 augustus 1899

Na het winterseizoen van 1898-99 verkocht rederij Slis de sloep onderhands aan A. de Jong in Scheveningen. De sloep werd voor de haringvisserij ingericht.

© Marlies Jongejan, februari 2024



1. Van Keulen's almanak voor de zee-visscherij (Noordzee, Zuiderzee en Schelde).  Amsterdam, H.G. Bom,1887, 258 (eerste jaargang, niet verder verschenen).

donderdag 24 februari 2022

De schokker MD 3 Jo-An terug naar Middelharnis (2022)

De Stichting Visserij Historie Middelharnis heeft de motorschokker MD 3 aangekocht. Op 26 februari 2022 arriveert het schip in de haven van Middelharnis.

Het eerste vissersschip met het kenteken MD 3 was de bunvissloep Nijverheid van de firma P.L. Slis en Zoon.
In 1903 kreeg de bunvissloep Anna van de firma Wed. C. Kolff en Zoon het registratienummer MD 3. Deze sloep is in 1912 met man en muis vergaan.

De zeevisserij vanuit Middelharnis werd in 1923 gestaakt, waarmee een einde kwam aan deze op export gerichte bedrijfstak met grote schepen. Een sloep had dertien bemanningsleden. Het was een kapitaalsintensieve tak van visserij vanwege de grote investeringen in schepen.

De riviervissers op het Hollands Diep en het Haringvliet tot in het Goereese Gat werkten voor de plaatselijke markt. De schepen werden bemand door twee of drie vissers waarvan er een de schipper/eigenaar was.

Na de teloorgang van de zeevisserij restte alleen de riviervisserij. 

In het Centraal Visserijregister (sinds 1911) zijn de schepen opgenomen die Middelharnis als thuishaven hadden.

We vinden hier vanaf 1917 de volgende vissersboten met kenteken MD 3.

1. MD 3 van Jacob Sarelse, open zeil- of roeiboot met 3 bemanningsleden, ingeschreven 8 juni 1917.
Botvisscherij op het Haringvliet. 6 oktober 1932 doorgehaald, wordt niet meer voor de kustvisserij gebezigd.

2. MD 3 van Klaas Groen, open zeil- of roeiboot, met 2-3 bemanningsleden, ingeschreven 23 maart 1936.
Bot- en palingvisscherij op het Haringvliet, 26 april 1940 doorgehaald, wordt niet meer voor de kustvisscherij gebezigd.

3. MD 3 van Arend Groen, stalen motorschokker Jo-An, 2 bemanningsleden, 16,5 meter lang. Hoofdbedrijf ankerkuil, nevenbedrijf aalkubben in het Goereese Gat en op het Haringvliet. Ingeschreven op 11 april 1956, uitgeschreven, 27 augustus 1970, verkocht aan J.W. Hortensius te Marken.




De schokker MD 3. Foto afkomstig van website Naupar.



De MD 3 heeft een symbolische betekenis als aandenken aan de riviervisserij.

De Stichting Visserij Historie Middelharnis financiert de aankoop van de schokker door het uitgeven van scheepsparten.


Belangstellenden kunnen meer informatie vinden op de website www.svhm.nl.