maandag 24 september 2018

Franse kapers brengen een Engels schip in de haven van Middelharnis (1757)

Tijdens de Zevenjarige oorlog (1756-1763), waarin Groot-Brittannië en Pruisen enerzijds en Frankrijk en Oostenrijk anderzijds elkaar bestreden, bleef de Republiek neutraal. Aanleiding voor de oorlog was de onenigheid over de grenzen van de Franse en Britse bezittingen in Noord-Amerika. De Franse invloedssfeer reikte nu tot aan de grenzen van de Republiek, aangezien de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks bestuur vielen.
Op 19 juli 1757 werd Oostende ingenomen door de Fransen.  Oostendse vissers kozen voor Veere om onder de neutrale vlag van de Republiek de visserij voort te kunnen zetten. Tussen 1752 en 1765 werden 46 Zuid-Nederlanders als poorter in Veere ingeschreven, waarvan 38 uit Oostende (4).
Ondanks de neutraliteit van de Republiek had de scheepvaart wel last van deze oorlog. Engelse oorlogsschepen hielden Hollandse koopvaardijschepen, die op weg waren naar Franse havens, aan om de lading te inspecteren. En ze brachten neutrale koopvaardijschepen op die handel dreven met Franse koloniën. Deze gang van zaken leidde in de Republiek tot een anti-Engelse stemming.
De Republiek rustte twintig oorlogsschepen uit om koopvaardijschepen te konvooieren. De konvooien leidden tot diverse confrontaties met de Engelsen.(1) 

Buitenlandse kaperschepen (commissievaarders) hadden de vrijheid om, al dan niet met buitgemaakte goederen, gebruik te maken van Nederlandse havens. Aan dit recht was een aantal voorwaarden verbonden. Ze moesten hun eigen vlag voeren en mochten  niet verder de rivieren op zeilen dan nodig was om zich voor slecht weer in veiligheid te stellen. De commissievaarder was verplicht zich te melden bij 's lands officieren en hen alle informatie verschaffen. In afwachting van een beschikking door de Raden van het College der Admiraliteit moest de kaper toelaten dat er bewakers op het buitgemaakte schip werden geplaatst, om te voorkomen dat "prijzen" (buitgemaakte schepen en goederen) zouden worden vervreemd. De bevolking werd gewaarschuwd om niet behulpzaam te zijn met het vervreemden, verkopen, vervoeren van goederen op straffe van een boete van 1000 gulden.(2)

De Zevenjarige oorlog is in Middelharnis niet helemaal ongemerkt voorbij gegaan.


Een Frans kaperschip werd op 15 december 1757 met een Engels tweemastschip als prijs de haven van Middelharnis binnengeloodst. Kapitein Francois Polé, kwartiermeester Christoffel Monsum en matroos Jan Noijo legden een verklaring af voor schepenen en leenmannen op verzoek van baljuw Willem van der Geer.
De Fransen verklaarden op 7 januari 1758 dat de commandeur van 's Lands uijtlegger voor Hellevoetsluis (wachtschip van de Admiraliteit op de Maze) op 17 december met zes manschappen aan boord van het prijsschip in Middelharnis wilde komen. Ze troffen twee à drie ingezetenen en enkele jongens die aan boord waren om het schip te bekijken. Ze hebben geen enkele weerstand aan de commandeur en zijn manschappen geboden en zijn op bevel van de commandeur van het schip afgegaan. De Fransen benadrukten dat er geen geweld of tegenstand is gepleegd. Ze hebben wel gehoord dat de manschappen die aan boord gingen, om sabels vroegen.
De Franse matroos verklaarde dat de manschappen van de commandeur tegen het op de kant staande volk 'wakker aan het vloeken' gingen en bedreigingen uitten dat als iemand het waagde aan boord te komen zij hem de kop of armen af zouden hakken, en dergelijke meer. De kapitein voegde eraan toe dat spelende kinderen enkele steentjes op het dak van het prijsschip hebben geworpen, maar niet om de commandeur of zijn volk te raken of te kwetsen. Het kan niet zo zijn geweest dat de commandeur en zijn volk zich tot laat in de avond in het schip moesten verbergen om de stenen te vermijden.
De plaatselijke commis ter recherche, Jacobus van der Mij, verklaarde dat hij met de commandeur naar het huis van de baljuw is gegaan en dat ze toen gevolgd werden door 'een groote partij volks bestaande uit Ingeseetenen deeser plaats, soo groot als kleijn, onder welker loop wel veel gevloek op de Helvoeters omging.' Hij heeft geen dreigementen om geweld te plegen gehoord. Alleen de commandeur heeft verteld dat er dreigementen geuit zijn.(3)

De reden om deze verklaring af te leggen was waarschijnlijk dat men zich in wilde dekken tegen een mogelijke aanklacht door de commandeur van het wachtschip tegen ingezetenen van Middelharnis. De bevolking stond niet vijandig ten opzichte van de Franse kaper. Mogelijk gunden ze de kaper zijn Engelse buit. 





1. J.R. Bruijn. Varend verleden.De Nederlandse oorlogsvloot in de 17e en 18e eeuw (Amsterdam 1998), 196. J.C. de Jonge, Het Nederlandsche zeewezen. Vierde deel (Haarlem, 1861) 316 317 332

2. Placaat van de Staaten Generaal, houdende verscheide ordres met opzigt tot de vreemde Commissievaarders. Den 3 November 1756. Groot Placaatboeck VIII (1795) 219-220


3..Rechterlijk archief Middelharnis, inv. nr. 41, volgnummer 43, 7 januari 1758.

4. Parmentier, Vissen in het verleden, 40-41

zaterdag 22 september 2018

Het vergaan van de gaffelvisschuit Vrouw Elizabeth uit Zwartewaal (1810)

Op 11 januari 1811 verscheen Barend Kortenbout, boekhouder en mede-reder van de gaffelvisschuit Vrouw Elizabeth, voor schout en schepenen van Zwartewaal.

Hij verklaarde dat de Vrouw Elizabeth op 6 december 1810 "uit de Goeree ter visscherij is in zee geloopen" en op 16 december op het strand van Ameland "ontramponeerd" is komen aandrijven. In het wrak werden twee lichamen aangetroffen. Uit de geborgen goederen en uit de namen op de kleren van de mannen bleek duidelijk dat het om de Vrouw Elizabeth ging.
De stuurman van de gaffelvisschuit was Johannis Kortenbout. Alleen de naam van de stuurman is bekend. Een gaffelvisschuit had meestal twaalf bemanningsleden.

Als bijzonderheid wordt vermeld dat de schuit in Delfshaven gebouwd werd en in november 1807 nieuw "uijtgehaald" was. Het moet de laatste nieuw gebouwde gaffelschuit zijn geweest. De maten: lang over steven 68 voeten, wijd op de uitwatering 22 voeten en diep onder dek 9 voeten en 6 duimen*


Barend Kortenbout machtigde Andries Pieter Koen, woonachtig op Ameland, om de goederen te bergen en om alles te doen wat verder nodig is.




Bron:
050 Archief ambacht Zwartewaal, inv. nr. 451, schade aan vissersschepen, 1770-1810

* Amsterdamse voeten van 0,2831 cm. Dus 19 meter 25 lang, 6,23 breed en 2,60 diep.

donderdag 13 september 2018

Quade seijlen, deel 2. De visserij van Middelharnis en de Duinkerker kapers tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713)

In het septembernummer  2018 van De Ouwe Waerelt is het tweede deel van een artikel over het wel en wee van de vissersvloot van Middelharnis rond 1700 verschenen. 
Dit deel gaat over de Spaanse Successieoorlog (1702-1713).

De vrede na de Negenjarige oorlog duurde maar vierenhalf jaar; in mei 1702 brak de Spaanse Successieoorlog uit.
In 1703 werd de schuit van stuurman Pieter Bastiaansz Brij  genomen. De stuurman belandde in Duinkerken in de gevangenis. 


Gezicht op Duinkerken vanaf de zee.



Er kwamen als gevolg van de oorlog diverse vreemde schepen in de haven van Middelharnis terecht. Op 1 mei 1703 is een Oostendse kaper door Middelharnisse vissers overmeesterd. Het buitgemaakte schip werd in triomf de haven binnengebracht, de bemanning is naar Rotterdam overgebracht. Eind 1703 of begin 1704 trof stuurman Pieter Pietersz de Kin uit Middelharnis een zwaar gehavend Rotterdams schip met de naam Rachel aan, dat onbemand op zee dreef. Hij bracht het in de haven van Middelharnis. Het schip was “ontramponeert”, had geen masten ankers, zeilen en touwen meer. Eind december 1705 kwam een Engels schip geladen met vaatwerk de haven van Middelharnis binnen. Het schip was door een Franse kaper opgebracht en op 21 december 1705 door een Vlissings kaperschip, de Prins van Vrieslant, hernomen.
Op 25 september 1707 sloten acht stuurlieden van visschuiten een contract. Zij waren met elkaar overeengekomen om ‘in eene bende’ te varen om te vissen ' tot 24 december 1707. De inleg bedroeg tussen de tweehonderd en driehonderd gulden per schuit voor een totaal van 2.150 gulden. Als een schuit door een kaper genomen zou worden zou de stuurman als vergoeding voor het losgeld drie maal het ingelegde bedrag krijgen. Maar het contract was niet meer nodig, want in september 1707 hebben de Staten-Generaal en de Franse regering afgesproken om verse visschepen van weerskanten vrij en ongemolesteerd door te laten. Hierdoor ondervond de visserij van Middelharnis na 1707 weinig problemen meer; er is ondanks de oorlog zelfs een stijgende lijn te bespeuren.

De  Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) gingen aan Middelharnis niet ongemerkt voorbij. De oorlog was voor de vissers nooit ver weg en de dreiging van de Franse kapers was onderdeel van de dagelijkse realiteit.
De opgaande lijn van voor 1688 werd door de oorlogen onderbroken; gedurende een kwart eeuw stagneerde de groei van de vloot. Maar toch kan niet gesproken worden van volledige stilstand. Er vond een geleidelijke structuurverandering plaats door de aanschaf van grotere schepen, specialisatie in de kustvisserij en de opkomst van de tarbotvisserij en tarbothandel in voorjaar en zomer. De basis voor de achttiende-eeuwse bloei van de visserij van Middelharnis was gelegd.



Marlies Jongejan, Quade seijlen (deel 2) De visserij van Middelharnis en de Duinkerker kapers tijdens de Negenjarige Oorlog en de Spaanse Successieoorlog  In: De Ouwe Waerelt, 18(2018)53, 5-11
De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie:  www.demotte.nl. Losse nummers € 9,95.

 

 Link naar de volledige tekst van het artikel:

Quade Seijlen deel 2