donderdag 19 maart 2020

Redding van de 17-koppige bemanning van het fluitschip Bosschen Hoven uit Hindeloopen door een gaffelvisschuit (Middelharnis 1817)

Op 20 december 1817 werd in Middelharnis een scheepsverklaring opgemaakt door schout Lambertus Kolff. Aldert Jan Engels, oud 60 jaar, wonende te Hindeloopen, schipper van het fluitschip Bosschen Hoven, deed zijn verhaal.
Met zijn schip was hij 7 augustus 1817 het Vlie uitgezeild met als bestemming de Oostzee. Op 29 oktober zeilde hij van Nerva* weer naar de Nederlanden terug met een lading balken. Op 17 december om elf uur 's morgens  ontdekte hij op de hoogte van Egmond aan Zee dat het schip zeer lek was en vol water liep, als gevolg van het stoten op de Engelsche banken. Hij had het roer verloren. Met zijn volk is hij in die hachelijke toestand aan boord gebleven tot vier uur 's avonds en is toen gered door en overgegaan op een gaffelvisschuit varende van Middelharnis, genaamd de Jonge Jannetje en gevoerd door stuurman Joost Abeele.

Voor Kolff verschenen tevens de stuurman van de gaffelschuit Joost Abeele, oud 42 jaar, en de matrozen Mattheus Smit, 60 jaar, Jan Wittekoek, 36 jaar, Jan Fredrik Klaassen, 34 jaar, Jan Smit, 22 jaar, Marinus Trommel, 44 jaar, Teunis de Bloeme, 36 jaar en Arend Witvliet, 26 jaar.  Ze verklaarden dat ze op 17 december om elf uur op de hoogte van Egmond aan Zee het bovengenoemde fluitschip hebben ontmoet. Het schip was al vol water en roerloos. Ze zijn er de hele dag bij gebleven. Om vier uur 's middags hebben ze de schipper en zijn volk ,16 man, aan boord overgenomen 'ten einde dezelve van een anders gewillige dood te bevrijden'. Ze hebben deze personen naar de haven van Middelharnis gebracht, waar ze vandaag om vier uur in de middag aangekomen zijn

Ondertekend door alle comparanten. Marinus Trommel en Arend Witvliet verklaarden niet te kunnen schrijven.



De fluitschepen 't Geele Fortuijn' en De Liefde, tekenaar Reinier Nooms, ca. 1650
Op deze prent staan twee schepen afgebeeld. Het linker schip, het 'Geele Fortuijn', wordt een Ooster-vaerder genoemd. Dat was een schip dat naar de Oostzee voer. De 'Liefde', het rechter schip, was een Noorts-vaerder, een schip gespecialiseerd in de houthandel met Noorwegen. Beide schepen waren fluitschepen, schepen die ontwikkeld waren voor het goedkoop vervoeren van bulkgoederen. Deze schepen werden in de 17e eeuw massaal ingezet in de Oostzeevaart. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam. 
bron: www.geheugen.delpher.nl 






Aanvankelijk nam men aan dat de bemanning verdronken was, aangezien er lichamen op Texel waren aangespoelld.


Rotterdamsche Courant, 23 december 1817.

Bericht over de redding van de bemanning. De vissers 'hebbende in deze dezelfde ijver betoond als steeds door de visschers van Middelharnas, bij dergelijke gevallen, wordt aan den dag gelegd'.


Rotterdamsche courant, 27 december 1817.



* Nerva, gelegen aan de Oostzee, tegenwoordig in Estland, was van 1721 tot 1920 een Russische stad

Bron:
Archief voormalige gemeente Middelharnis, inv. nr. 628 Publicatieregister 1817 - 1824, 20 december 1817, volgnummer 36.

zie ook: www.marhisdata.nl  BOSCH EN HOVEN 
- ID 8406

maandag 9 maart 2020

Rijksambtenaren klagen over onwillige vissers (Middelharnis 1818)

In februari 1818 kreeg het gemeentebestuur van Middelharnis een klacht van de directeur van de dienst Convoijen en Licenten uit Rotterdam. Deze dienst had tot taak om de in- en uitvoerrechten en de accijnzen te controleren. Kennelijk kregen de rijksambtenaren niet altijd genoeg medewerking van de vissers als  ze de schepen kwamen controleren.

Waarschouwing
Bij Schout en Gemeenteraad van Middelharnis door den missive van den heer Directeur der Convoijen en Licenten te Rotterdam van den 25 dezer maand no. 46, klagten ingekomen zijnde over de onwilligheid van sommige visschers dezer gemeente om zich met hunne vaartuigen aan eene pligtmatige recherche te onderwerpen.
Zoo brengen schout en gemeenteraad voornoemd het zelve ter kennisse van de belanghebbenden met ernstige aanmaning tevens aan alle visschers in deze gemeente om zich voortaan bij het doen van visitiatie door de lands ambtenaren op een bescheiden wijze te gedragen en zich aan de zoo min mogelijk vertragende visitatien te onderwerpen.
Daar integendeel door zich hier aan opzettelijk te onttreken, 's Rijks ambtenaren in de uitoefening hunner functie werden verhindert en zijlieden zich daar door schuldig maken aan de straf, zoo wel bij de algemeene wet op de invordering der indirecte belastingen van 15 september 1816 als bij art. 25 der wet op de heffing der regten van in en uitvoer van den 3e oktober 1816 bepaald.
Schout en Gemeenteraad vertrouwen dat alle belanghebbenden in deze hunne verpligting zullen kennen en gevoelen de nadeelige gevolgen die uit eene eigendunkelijke overtuiging deze, voor het vervolg zoo voor de overtreders zelf als voor de geheele visscherij zouden kunnen voortvloeijen, zich mitsdien voortaan van de bij de wet bepaalde visitatien van 's rijksambtenaren, in geene deele zullen onttrekken.
Middelharnis den 28 februarij 1818 en tenzelven dage gepubliceerd en geaffigeerd.
was getekend, 
A. van Weel Az
L. Kolff



Bron:
Archief voormalige gemeente Middelharnis, inv. nr. 628 Publicatieregister 1817 - 1824, 28 februari 1818.