In De Ouwe Waerelt van september 2023 is de eerste helft van een artikel over de visserij van Middelharnis in de jaren 1893-1923 verschenen. Vanwege de lengte is het artikel in twee delen opgesplitst. Deel 2 verschijnt in december 2023.
Dit is het laatste artikel (in een serie van vier)* over de Middelharnisse visserij met sloepen. Het beschrijft de neergang van de bedrijfstak in de jaren 1893-1923. Honderd jaar geleden, op 19 september 1923, leverde een sloep uit Middelharnis voor het laatst vis af op de afslag in IJmuiden. De firma Kolff verkocht de laatste sloep, de MD 11 Oranje Nassau, aan een reder uit Maassluis. Aan de zeevisserij vanuit Middelharnis kwam definitief een eind.
In de jaren rond 1900 was de visserijsector sterk in beweging. Internationaal trad schaalvergroting op door de opkomst van grote stoomtrawler-rederijen. Door de concentratie van vishandel en visserij in havens als Grimsby, Geestemünde (Bremerhaven) en IJmuiden, konden tal van kleinere vissersplaatsen het niet meer bolwerken. De sector werd professioneler door de komst van de scheepvaartinspectie en de visserijscholen. De verhouding tussen reders en vissers werd zakelijker. Net als in andere sectoren kwam de vakbeweging op. De vissers berustten niet langer in hun lot, zij organiseerden zich en kwamen in actie.
In 1893 stonden vrijwel alle seinen op rood voor de Middelharnisse visserij. De handel in verse zeevis was teloorgegaan en concentreerde zich in Nieuwediep en IJmuiden. De visgronden bevonden zich ver van de thuishaven en tijdens de zoutreizen in de zomer werd steeds minder gevangen. De vloot bestond voor een groot deel uit verouderde schepen. Aangezien er nog een kleine driehonderd vissers in het dorp woonden, was er geen personeelsgebrek. Maar de leegloop was al begonnen. Vissers die geen toekomst meer zagen in Middelharnis trokken weg. Deze ongunstige situatie roept de vraag op hoe het mogelijk is dat de zeevisserij in Middelharnis pas in 1923 beëindigd is.
Het toneelstuk 'Op Hoop van Zegen' van Herman Heijermans heeft de beeldvorming over de visserij rond 1900 sterk bepaald. Middelharnis bleef in deze jaren bepaald niet gespaard voor scheepsrampen en ongevallen. De grote verliezen aan mensenlevens en aan schepen hebben –als een van de vele factoren- bijgedragen aan de neergang van de visserij en aan de negatieve beeldvorming over de laatste decennia van de Middelharnisse visserijgeschiedenis.
De vloot van Middelharnis was in 1893 behoorlijk verouderd. Elf van de 21 sloepen waren meer dan twintig jaar oud. Zeven oude sloepen werden naar Scheveningen verkocht. Een deel van oude sloepen werd vervangen door tweedehands houten sloepen uit Pernis. In visserijkringen werd geschamperd over de transacties van de Middelharnisse reders: ‘Een spreekwoord onder de visschers is: Wat voor Pernis niet meer deugt gaat naar Middelharnis, en wat daar niet deugt gaat naar Scheveningen.’
De MD 8 Toekomst, voorheen de PR 5 Jacoba Maria (bouwjaar 1878)
Streekarchief Goeree-Overflakkee
De reders investeerden maar weinig in stalen sloepen. Na de MD 10 Johanna Hendrika in 1896 volgde in 1900 de MD 14 Paul Kruger. Pas in 1913 werd er uitsluitend met stalen sloepen gevaren. De vloot bestond toen nog uit zes schepen.
In het artikel wordt uitgebreid beschreven hoe de Middelharnisse reders probeerden hun macht ook in IJmuiden te doen gelden. Samen met de invloedrijke Vlaardingse reder Hoogendijk deden ze een tevergeefse poging de visafslag in IJmuiden naar hun hand te zetten door het oprichten van een particuliere afslag. De firma’s Slis en Kolff investeerden in diverse stoomvaartrederijen in IJmuiden en Vlaardingen. De reders zagen wel degelijk in dat de stoomvaart ook in de visserij de toekomst had. Alleen niet in Middelharnis.
Het visserijonderwijs en de oprichting van vakverenigingen voor vissers gingen aan Middelharnis voorbij. Alles bleef bij het oude. De vissers verdienden in de jaren 1892-1900 gemiddeld rond de 400 gulden per jaar, veel minder dan de 600 gulden waarmee ze tussen 1880 en 1890 thuiskwamen. Ze verdienden minder dan de Vlaardingse (haring)vissers en ze raakten achterop vergeleken met het inkomen van de arbeiders in de industrie. In jaren 1903-04 tot en met 1906-07 waren de verdiensten wat gunstiger, daarna gingen ze weer omlaag. De nieuwe stalen sloepen deden het over het algemeen beter dan de oude houten sloepen. De inkomsten van de zoutreizen waren zeer gering of soms negatief.
Tussen 1890 en 1920 verlieten 162 vissers Middelharnis. In de jaren 1910 tot en met 1913 kwam een aantal ontwikkelingen samen die voor velen aanleiding waren om te verhuizen: de zeer schrale inkomsten, de twee scheepsrampen, het inkrimpen van de vloot en het invoeren van de monsterrol.
Marlies Jongejan, ‘Zeer bekwame zeelieden en uitnemende beugvissers’. De visserij van Middelharnis, 1893-1923. deel 1. De Ouwe Waerelt 23 (2023) 69, 10-22.
De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische en Archeologische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie: www.demotte.nl. Losse nummers: € 9,95. abonnement/lidmaatschap € 30,- per jaar.
* 1: Marlies Jongejan, ‘‘Een belangrijk doch kwijnend bedrijf'. De visserij van Middelharnis 1813-1830', De Ouwe Waerelt 21 (2021) 62, 5-19.
2: Marlies Jongejan, ‘‘Een tak van nijverheid zal geheel te gronde gaan.’ De visserij van Middelharnis 1830-1863', De Ouwe Waerelt 22 (2022) 65, 12-23.
3: Marlies Jongejan, ‘‘De gesteldheid van de visscherij is te Middelharnis werkelijk gunstig’. De visserij van Middelharnis 1863-1893’, De Ouwe Waerelt 22 (2022) 67, 14-30.