vrijdag 26 september 2014

Het verbond tussen de prik en de beugvisserij

Nico de Vries geeft in zijn artikel uit 2006 een overzicht van het gebruik van aas in de beugvisserijplaatsen aan de Maasmonding en in het noordelijk deel van de Delta. 
Het trekseizoen van de prik, de visserij op prikken,de handel in prikken, prikkenvijvers, schaarste en hoge prijzen, het in leven houden van de prikken aan boord, de prikkenbijter, al deze aspecten worden in dit artikel behandeld.

Kon de beugvisserij niet zonder de prik bestaan ? Dit is een van de vragen die De Vries stelt. Dat ligt genuanceerd. De Vlaardingse en Maassluise vissers, die in de wintermaanden met de beug  op kabeljauw visten, gebruikten uitsluitend de prik als aas. De vissers van de Maasdorpen – Zwartewaal, Middelharnis en Pernis- visten het hele jaar met de beug en gebruikten naast de prik (die alleeen in de winter beschikbaar was) ook geep en haring als aas. In tijden van schaarste vielen ze op spiering, koelever of sardien terug. 
De versvaarders uit de dorpen kenden dus veel meer soorten aas dan de (haring)vissers uit Maassteden.
De sloepen uit Middelharnis gingen ook zelf het Haringvliet op om met ankerkuilen op spiering en bliek te vissen. Dit is bekend uit de periode rond 1870 toen er een speciale regeling met de pachters van de visgronden op het Haringvliet werd getroffen om de zeevissers van november tot en met januari toe te laten (1).








Nico de Vries. Prikken, zeepsop en tinnen haringen; het gebruik van aas in de beugvisserij (1600-1900)
In: Netwerk, jaarboek Visserijmuseum, 2006, 7-21


1. P.J.M. Martens. Schokkermannen en bootvissers. Tilburg 1999, 90-91.

woensdag 24 september 2014

Afbeeldingen van visschuiten van Middelharnis uit de achttiende eeuw

Tot de minder bekend houten scheepstypen uit de tijd van de zeilvaart behoren de visschuiten die vanuit het Overmase  (dat wil zeggen de eilanden aan de overkant van de Maas) op de Noordzee visten. De thuishavens waren van oudsher Middelharnis, Zwartewaal en Pernis.
Tegen het einde van de zeventiende eeuw werd het meer en meer gebruikelijk om het grootzeil te vervangen door een gaffelzeil. Dit type zeil had als voordeel dat het gemakkelijk en met minder mankracht te bedienen was en men kon er scherper mee 'aan de wind' zeilen. Dit type tuigage vond vooral in Middelharnis ingang. De naam gaffelschuit is vanaf ca. 1675 bekend. De schepen werden in de loop van de achttiende eeuw steeds groter en ook het aantal schepen nam toe. Het maximale aantal grote gaffelschuiten in één seizoen is ongeveer veertig geweest (32 van Middelharnis, drie van Zwartewaal en vijf van Pernis). Dit was aan het eind van de achttiende eeuw.
De  kleine uitvoering van de visschuiten, gebruikt door ventjagers, werden 'ventjagersbezaanbunschuiten genoemd'.

De voornaamste havenplaats voor de zeevissers van het Overmase was Middelharnis. Daar hoorden de meeste visschuiten thuis. De visschuiten zijn ook bekend onder de naam Zwartewaalse gaffelaar, scholschuit en Pernisser bezaanschuit. Deze benaming is ontstaan door de bekende prenten van Groenewegen. Wij menen, zegt Ploeg die een onderzoek verrichtte naar deze schuiten, dat 'Zwartewaal' en 'Pernis' aan de naam toegevoegd werd ter onderscheiding van het veel grotere aantal gaffelschuiten en bezaanschuiten dat Middelharnis als thuishaven had”. 
Met andere woorden: 
een gaffelschuit is een schuit uit Middelharnis, tenzij anders vermeld.

Voorbeeld van de lengte van een bezaanvisschuit uit 1752 12,35 meter en gaffelvisschuit uit 1800 19,04 meter.  Een ander onderscheid tussen bezanen en gaffelaars zit in de tuigage, bezaantuig of gaffeltuig waardoor men het schip bezaanschuit of gaffelschuit noemt, al dan niet toevoegingen als ventjager, vis of bun. 
De verzamelnaam is visschuiten.

Grote visschuiten waren altijd gaffelvisschuiten, bezaantuig zat op kleinere schepen: de bezaanvisschuiten. Ploeg concludeert dit mede op basis van de veel hogere prijzen van gaffelschuiten. 


Bezaanvisschuit Johannes Cornelis
Maritiem Museum Rotterdam

Ploeg geeft nauwkeurige gegevens (ook een inventarislijst) van de gaffelschuit Jonge Marinus, die rond 1790 in Middelharnis in gebruik genomen is. Van deze schuit is een model gemaakt.




Model Gaffelvisschuit Jonge Marinus gemaakt door modelbouwer
L. Brijs, Oude Tonge. Streekmuseum Goeree-Overflakkee




Onderstaande prenten zijn gemaakt door Gerrit Groenewegen:




Zwartewaalse gaffelaar die zijn beug uitzeilt.
Gerrit Groenewegen





aquarel gaffelschuit Gerrit Groenewegen
particuliere collectie


Een bekend schilderij uit het Dordrechts Museum met een gaffelaar is uit 1822:


 
Stille rede met Zwartewaalse gaffelaar, 1822
J.C. Schotel. Dordrechts Museum


Afbeeldingen van ventjagersschuiten zijn zeldzaam. Waarschijnlijk is er op dit Antwerpse schilderij een te zien.


Ambroise Louis Garneray. Oude dok Antwerpen.
Napoleontische tijd. Op de voorgrond links waarschijnlijk een
ventjagersbezaanbunschuit


Literatuur:

J. Ploeg. Bezanen en gaffelaars. Schepen van ’t Overmaas, visschuiten van de Zuid-Hollandse eilanden uit de jaren 1600-1850  ( Emmen,2008)

J. Ploeg. 'Bezaan- en Gaffelvisschuiten van Middelharnis, Zwartewaal en Pernis in de achttiende en negentiende eeuw' In: Mededelingen van de Nederlandse verenigng voor zeegeschiedenis,(1976) 32, 5-22.

Gerrit Groenewegen. Verzameling van vier en tachtig stuks Hollandsche schepen, getekend en in koper gebragt door G. Groenewegen. (Rotterdam, 1789)

woensdag 10 september 2014

Middelharnis in rouw (deel 1). Oorzaken van de hoge sterftecijferstussen 1812 en 1920

In het nummer van De Ouwe Waerelt van september 2014 is een artikel verschenen met de titel 'Middelharnis in rouw'. Het artikel is het eerste van twee delen waarin de sterftecijfers in Middelharnis in de negentiende eeuw centraal staan.
Het artikel in het septembernummer begint met het leven van Neeltje de Wit (1796-1863), een levensverhaal waarin alle rampspoed bij elkaar komt waar een vissersvrouw in Middelharnis in die tijd mee te maken kon krijgen. In februari 2012 heb ik op dit weblog al eens over haar geschreven. Zie: Het verdriet van Neeltje de Wit

Vervolgens komen de bronnen aan bod: volkstellingen, burgerlijke stand en bevolkingsregister. 
Opvallend is dat er grote verschillen waren in het aantal mensen dat jaarlijks overleed. Die verschillen worden verklaard door de Zeeuwse koortsen, mislukte oogsten, cholera, scheepsrampen, epidemieën van o.a. mazelen en de Spaanse griep. Vergeleken met de cijfers van Zeeland, Zuid-Holland en heel Nederland waren de pieken en dalen in Middelharnis tot ongeveer 1875 extremer. Maar ook de daling van de cijfers wijkt af. Vooral de zuigelingensterfte daalt vanaf ongeveer 1870 in Middelharnis sneller dan elders. Tussen 1895 en 1903 sterft in Middelharnis minder dan tien procent van de zuigelingen terwijl dat elders nog vijftien procent was.

De titel van het artikel is ontleend aan het krantenbericht over de ramp met de Zeemanshoop uit de Maas- en Scheldebode van 27 december 1895.








M.Jongejan. Middelharnis in rouw (deel 1). Oorzaken van de hoge sterftecijfers tussen 1812 en 1920. In: De Ouwe Waerelt, 14(2014)41, p.18-23

De Ouwe Waerelt verschijnt 3x per jaar en is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee "De Motte". zie. www.demotte.nl



Link naar de volledige tekst van het artikel:






Errata
p.19 rechterkolom boven de illustratie: was doodgeboren = werd doodgeboren
4e regel rechts onder illustratie: sloepen moet zijn vissersschepen (er zitten in het totaalcijfer ook enkele gaffelschuiten)
p. 21 laatste alinea: tegen te voorkomen = te voorkomen
2e kolom onderaan: Phytoptora = Phytophthora (met 3 h's )
p. 24 , jaartallen onder grafiek 3 zijn weggevallen. Zie grafiek 4 voor de jaartallen.