Na het vertrek van de Fransen in december 1813 ging de visserij in Middelharnis met de overgebleven vijftien of zestien gaffelschuiten verder. De gaffelschuiten zijn één voor één verkocht, gesloopt of vergaan. De laatste, de Wilhelmina, is in 1831 verkocht.
In Zwartewaal, Pernis en Middelharnis werd in deze jaren een nieuw scheepstype geïntroduceerd, de bunvissloep, in de wandelgangen kortweg als sloep aangeduid. De Zwartewaalse vissloepen Vrouw Johanna en Jonge Maartje kwamen als eersten gereed. Ze werden in 1815 en 1816 in Vlaardingen gebouwd. De reders van Pernis waren het meest voortvarend in de opbouw van een nieuwe vloot. In 1818 hadden ze al negen sloepen in de vaart.
De sloep was sneller dan de gaffelschuit. Door de grotere snelheid werden ook verder weg gelegen visgronden ten noorden van de Doggersbank bereikbaar. De lengte was met negentien tot twintig meter hetzelfde als de gaffelschuit maar de sloepen waren smaller gebouwd. Een sloep had dertien bemanningsleden. De naam sloep is ontleend aan de scheepsvorm, namelijk een plat achterschip (spiegel) en een scherpe rechtstaande steven. De sloepen hadden één mast en, evenals de gaffelschuiten, een bun om de vis levend te kunnen vervoeren.
De Vrouw Aplonia
Op 2 april 1816 werd de opdracht voor de bouw van de eerste sloep voor de vloot van Middelharnis gegeven. Adrianus Quirinus Kolff te Middelharnis, boekhouder van de sloep, en Laurens Hoogendijk, scheepmaker te Vlaardingen, tekenden het bestek. De sloep kostte geheel uitgerust 14.400 gulden (ongeveer 100.000 euro). In september 1817 voer de Vrouw Aplonia uit. Deze sloep was de trots van de werf van Hoogendijk. Naar de mening van Cornelis Paalvast, de scheepstimmermansbaas van de werf, overtrof deze bunvissloep alle andere sloepen zowel in snelheid als qua prestaties in de visvangst. A.Q. Kolff was voor vijf zestiende deel eigenaar van de Vrouw Aplonia en stuurman Maarten Langbroek voor een zestiende. De rest van het kapitaal kwam, via relaties van de redersfamilie Kolff, uit Rotterdam en Dordrecht. Middelharnis zelf was te zeer verarmd om de bouwkosten op te brengen. Het schip is vernoemd naar Aplonia Verbroek, de echtgenote van een Rotterdamse geldschieter. De Vrouw Aplonia diende als voorbeeld voor de volgende sloepen. Deze sloep heeft decennialang dienst gedaan. In december 1863 is de Vrouw Aplonia in een zware storm vergaan.
De Vrouw Aplonia, Scheepsmodel gemaakt door modelbouwer Rens Langbroek (Streekmuseum Goeree-Overflakkee) |
Zeven sloepen in Middelharnis gebouwd (1825-1832)
Tot 1824 werd de vloot van Middelharnis verrijkt met vijf sloepen, gebouwd op scheepswerven buiten Middelharnis. In 1825 werd de bouw van sloepen in Middelharnis zelf ter hand genomen. Het dorp telde twee scheepswerven. De scheepswerf aan de oostkant van de haven was eigendom van scheepstimmerman Jan Peeman en van Leendert Jonker uit Sommelsdijk. In 1818 kocht Jonker ook de scheepswerf aan de westzijde van de haven. Deze werf heette ‘De Goede Hoop’ en werd aangeduid als de werf van Van der Staal. Cornelis Paalvast uit Maassluis, de al genoemde scheepstimmermansbaas van de werf van Hoogendijk in Vlaardingen, werd als deskundige aangetrokken om de bouw van de eerste sloep in Middelharnis te begeleiden. De sloep werd gebouwd op de werf ‘De Goede Hoop’ en de scheepsbouwmeester van deze sloep was Arij van der Staal. Op 18 januari 1825 werden de stevens gericht van de Lucretia Adelaïde. De sloep was vernoemd naar Lucretia Adelaïde Schippers, de dochter van dominee Hermanus Johannes Schippers. De predikant behoorde tot de twaalf eigenaren van de sloep.
De stevens gericht van de eerste in Middelharnis gebouwde vissloep Lucretia Adelaïde onder toeziend oog van Cornelis Paalvast. Rotterdamsche Courant, 22 januari 1825. |
De sloep liep op 10 april 1826 van stapel. Het enthousiasme onder de bevolking was groot. Behalve de autoriteiten en de genodigden was een ‘zeer groote schare zoo van hier als elders toegevloeid’ om de sloep te aanschouwen. De stapelloop werd begeleid door een ‘luid gejuich der menigte'. In oktober 1827 volgde de Catharina Elizabeth, eveneens gebouwd door Arij van der Staal. Deze sloep heeft maar vier maanden gevaren. Door een aanvaring met een ander vissersschip tijdens een hevige storm voor de kust van Egmond verging de sloep in maart 1828 met de volledige bemanning. In 1828 stonden twee sloepen tegelijk op stapel. Zowel op de werf van Jan Peeman als op de werf van Van der Staal werd een nieuwe sloep gebouwd. Op 7 maart 1829 liepen de twee sloepen van stapel: de Hermina Johanna (genoemd naar Hermina Johanna Kolff), gebouwd op de werf van Peeman en de Vrouw Pietertje, gebouwd op de werf van Van der Staal.
Hermina Johanna Kolff (1784-1859) foto afkomstig van www.kolff.nl |
Jan Peeman was optimistisch gestemd over de toekomst voor de scheepsbouw. In 1828 adverteerde hij in de Rotterdamsche Courant om vier à vijf scheepmakerknechts aan te trekken die voor geruime tijd in Middelharnis aan de slag konden. Maar de Belgische Opstand gooide roet in het eten, zoals hierna blijkt.
De Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden waren in 1815 onder Koning Willem I samengevoegd in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Omdat alle handelsbelemmeringen weggenomen werden, was deze politieke en economische eenheid gunstig voor de vishandel. De visserij van Middelharnis was voornamelijk afhankelijk van de afzet naar de zuidelijke gewesten. Nadat België op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid uitriep kwamen visserij en vishandel grotendeels stil te liggen.
Er waren op dat moment nog drie sloepen in aanbouw. Aan het eind van het jaar 1830 kwam de Geertruida Margaretha in de vaart. Ook deze sloep was genoemd naar een domineesdochter: Geertruida Margaretha Hooijkaas, dochter van Isaac Hooijkaas. Hij was een van de twintig eigenaren. De Dankbaarheid werd in 1831 in gebruik genomen en de Kleine Maria in 1832. Het is niet bekend op welke van de twee werven deze laatste drie sloepen gebouwd zijn. In de kranten zijn geen berichten opgenomen over de stapelloop van deze schepen. Van een juichstemming was in deze jaren al geen sprake meer.
De Belgische Opstand van 1830 luidde enkele decennia van grote onzekerheid in over de vishandel met België. De Middelharnisse reders investeerden niet meer in nieuwe sloepen. Wel kochten ze goedkope tweedehands vissersschepen in Zierikzee, Pernis en Zwartewaal. De beide scheepswerven floreerden in deze jaren ook niet meer. De werf van Van der Staal aan de westkant van de haven is in 1858 gestopt.
Bouw van zes sloepen in Middelharnis (1867-1876)
Na de bouw van de Kleine Maria in 1832 werden er in Middelharnis alleen maar sloepen gerepareerd en onderhouden. In 1857 was er na 25 jaar voor het eerst weer een nieuwe sloep, de Dankbaarheid in de haven van Middelharnis te bewonderen. Deze sloep is in Vlaardingen gebouwd. De visserij en de handel in verse zeevis floreerden nadat België in 1863 de invoerrechten drastisch verlaagde. Een positief punt voor Middelharnis was bovendien dat de bereikbaarheid verbeterde omdat er in 1865 een nieuwe buitenhaven met spui- en schutsluis gereedkwam.
Het was een tijd van hoogconjunctuur in de zeevisserij. De Nederlandse reders investeerden volop in nieuwe schepen. De vissersvloot van Middelharnis werd in korte tijd volledig vernieuwd. In de jaren 1857 tot en met 1871 leverden de werf van Van Dam & Co. en twee andere Vlaardingse werven veertien sloepen voor de Middelharnisse vloot af. Ze kostten circa 16.000 gulden (circa 180.000 euro) per stuk.
In 1867 brak het moment aan dat op de werf van Peeman weer een sloep van stapel liep, de Jannetje en Sara, genoemd naar twee dochters van scheepstimmerman Jeroen van de Rovaart Peeman. Hij bouwde deze sloep voor eigen rekening. In 1869 volgde de Vijf Gebroeders, eveneens voor eigen rekening. De sloep Op Hoop van Zegen werd in 1870 door Peeman in opdracht van reder Veerman gebouwd, in 1871 gevolgd door de Emma en Anna voor de firma Kolff.
De sloepen die er tot en met 1871 bijkwamen waren nog steeds van hetzelfde model als de Vrouw Aplonia: de een-mast sloep met een platte achterkant, door de vissers aangeduid ‘platgatter’. Peeman introduceerde, naar het voorbeeld van Pernis, een nieuw model sloep in Middelharnis. Het was een sloep met een extra mast, dat wil zeggen een korte achtermast ofwel bezaansmast. Door de bezaansmast werd het zeiloppervlak en daarmee de vaarsnelheid vergroot. Bovendien werd het schip beter te besturen bij het inhalen van de beug.
De Willem de Zwijger te water gelaten van de werf van Peeman op 2 augustus 1875 (Nieuwe Brielsche Courant, 5 augustus 1875) |
De Willem de Zwijger, maakte op 15 september 1875 een proefreis van Middelharnis naar Moerdijk. De Nieuwe Brielsche Courant deed er op 19 september verslag van: ’Verschillende familieleden, alsmede kennissen en vrienden maakten dit reisje mede. Niet alleen munt dit schip uit door vlugheid van bouworde en doelmatige inrichting; doch bij de gedane proefreis bleek ook dat het een zeer goede zeiler is. Voor zover wij weten, is dit de eerste vischsloep van Middelharnis, die twee masten voert.’ Op een foto uit circa 1898 is de achterkant van deze sloep nog in de haven van Middelharnis te zien.
Sloepen in de haven van Middelharnis, circa 1895. In het midden de MD 8 Willem de Zwijger (Streekarchief Goeree-Overflakkee) |
In opdracht van rederij Wed. C. Kolff en Zn. bouwde Peeman in 1876 de Zeemanshoop. Dit was ook een sloep met anderhalve mast. De reders gaven opdracht aan een kunstenaar om een schilderij van de sloep te maken. Op het schilderij is niet alleen de sloep te zien maar ook het vistuig (de beug) onder de waterspiegel. De bemanning is bezig de beug in te halen. De Zeemanshoop is in december 1895 in een zware storm met man en muis vergaan.
De Zeemanshoop uit 1876. Schilderij van een onbekende schilder afkomstig van rederij Kolff (Streekmuseum Goeree-Overflakkee) |
De Zeemanshoop was de laatste sloep die in Middelharnis werd gebouwd. De scheepswerf kwam door de grote investeringen en tegenvallende opbrengsten van de visserij financieel in zwaar weer terecht en de Middelharnisse reders hadden de eerste jaren geen behoefte meer aan nieuwe sloepen omdat de vloot op peil was. De scheepswerf richtte zich voortaan op het onderhouden en repareren van sloepen en op de bouw van kleine schepen voor de binnenwateren.
De werf van Peeman in bedrijf als reparatiewerf voor sloepen, circa 1900. (Streekarchief Goeree-Overflakkee) |
Zestig verschillende schepen van het scheepstype bunvissloep hebben in Middelharnis dienst gedaan, waarvan achttien tweedehands aankopen. Van de 42 nieuwgebouwde sloepen werden er dertien op de Middelharnisse scheepswerven gebouwd.
De bouw van deze grote schepen maakte op de dorpsgenoten een onuitwisbare indruk. Titia Jacoba Slis (geboren in 1863), een dochter van reder Pieter Leendert Slis, herinnerde zich op 100-jarige leeftijd nog goed dat er sloepen in Middelharnis van stapel liepen. Dit was voor de inwoners van Middelharnis een bijzondere en feestelijke gebeurtenis. De rederij van haar vader en haar grootvader heeft overigens nooit een sloep op een werf in Middelharnis laten bouwen. De firma Kolff fungeerde voor tien van de dertien in Middelharnis gebouwde sloepen als (mede-) opdrachtgever.
De bunvissloepen waren van 1817 tot en met 1923 typerend voor de Middelharnisse zeevisserij. Honderd jaar geleden, op 19 september 1923, leverde een sloep uit Middelharnis voor het laatst vis af op de afslag in IJmuiden. De firma Kolff verkocht de laatste sloep, de MD 11 Oranje Nassau, aan een reder uit Maassluis. Aan de zeevisserij vanuit Middelharnis kwam definitief een eind.
Dit artikel is verschenen in Eilanden-Nieuws van 8 september 2023