vrijdag 8 september 2023

De bouw van vissloepen in Middelharnis in de negentiende eeuw

door Marlies Jongejan

Na het vertrek van de Fransen in december 1813 ging de visserij in Middelharnis met de overgebleven vijftien of zestien gaffelschuiten verder. De gaffelschuiten zijn één voor één verkocht, gesloopt of vergaan. De laatste, de Wilhelmina, is in 1831 verkocht.

In Zwartewaal, Pernis en Middelharnis werd in deze jaren een nieuw scheepstype geïntroduceerd, de bunvissloep, in de wandelgangen kortweg als sloep aangeduid. De Zwartewaalse vissloepen Vrouw Johanna en Jonge Maartje kwamen als eersten gereed. Ze werden in 1815 en 1816 in Vlaardingen gebouwd. De reders van Pernis waren het meest voortvarend in de opbouw van een nieuwe vloot. In 1818 hadden ze al negen sloepen in de vaart.

De sloep was sneller dan de gaffelschuit. Door de grotere snelheid werden ook verder weg gelegen visgronden ten noorden van de Doggersbank bereikbaar. De lengte was met negentien tot twintig meter hetzelfde als de gaffelschuit maar de sloepen waren smaller gebouwd. Een sloep had dertien bemanningsleden. De naam sloep is ontleend aan de scheepsvorm, namelijk een plat achterschip (spiegel) en een scherpe rechtstaande steven. De sloepen hadden één mast en, evenals de gaffelschuiten, een bun om de vis levend te kunnen vervoeren.

De Vrouw Aplonia
Op 2 april 1816 werd de opdracht voor de bouw van de eerste sloep voor de vloot van Middelharnis gegeven. Adrianus Quirinus Kolff te Middelharnis, boekhouder van de sloep, en Laurens Hoogendijk, scheepmaker te Vlaardingen, tekenden het bestek. De sloep kostte geheel uitgerust 14.400 gulden (ongeveer 100.000 euro). In september 1817 voer de Vrouw Aplonia uit. Deze sloep was de trots van de werf van Hoogendijk. Naar de mening van Cornelis Paalvast, de scheepstimmermansbaas van de werf, overtrof deze bunvissloep alle andere sloepen zowel in snelheid als qua prestaties in de visvangst. A.Q. Kolff was voor vijf zestiende deel eigenaar van de Vrouw Aplonia en stuurman Maarten Langbroek voor een zestiende. De rest van het kapitaal kwam, via relaties van de redersfamilie Kolff, uit Rotterdam en Dordrecht. Middelharnis zelf was te zeer verarmd om de bouwkosten op te brengen. Het schip is vernoemd naar Aplonia Verbroek, de echtgenote van een Rotterdamse geldschieter. De Vrouw Aplonia diende als voorbeeld voor de volgende sloepen. Deze sloep heeft decennialang dienst gedaan. In december 1863 is de Vrouw Aplonia in een zware storm vergaan.



De Vrouw Aplonia, Scheepsmodel gemaakt door modelbouwer
Rens Langbroek (Streekmuseum Goeree-Overflakkee)


Zeven sloepen in Middelharnis gebouwd (1825-1832)
Tot 1824 werd de vloot van Middelharnis verrijkt met vijf sloepen, gebouwd op scheepswerven buiten Middelharnis. In 1825 werd de bouw van sloepen in Middelharnis zelf ter hand genomen. Het dorp telde twee scheepswerven. De scheepswerf aan de oostkant van de haven was eigendom van scheepstimmerman Jan Peeman en van Leendert Jonker uit Sommelsdijk. In 1818 kocht Jonker ook de scheepswerf aan de westzijde van de haven. Deze werf heette ‘De Goede Hoop’ en werd aangeduid als de werf van Van der Staal. Cornelis Paalvast uit Maassluis, de al genoemde scheepstimmermansbaas van de werf van Hoogendijk in Vlaardingen, werd als deskundige aangetrokken om de bouw van de eerste sloep in Middelharnis te begeleiden. De sloep werd gebouwd op de werf ‘De Goede Hoop’ en de scheepsbouwmeester van deze sloep was Arij van der Staal. Op 18 januari 1825 werden de stevens gericht van de Lucretia Adelaïde. De sloep was vernoemd naar Lucretia Adelaïde Schippers, de dochter van dominee Hermanus Johannes Schippers. De predikant behoorde tot de twaalf eigenaren van de sloep.

De stevens gericht van de eerste in Middelharnis gebouwde vissloep
Lucretia Adelaïde onder toeziend oog van Cornelis Paalvast.
Rotterdamsche Courant, 22 januari 1825.

De sloep liep op 10 april 1826 van stapel. Het enthousiasme onder de bevolking was groot. Behalve de autoriteiten en de genodigden was een ‘zeer groote schare zoo van hier als elders toegevloeid’ om de sloep te aanschouwen. De stapelloop werd begeleid door een ‘luid gejuich der menigte'. In oktober 1827 volgde de Catharina Elizabeth, eveneens gebouwd door Arij van der Staal. Deze sloep heeft maar vier maanden gevaren. Door een aanvaring met een ander vissersschip tijdens een hevige storm voor de kust van Egmond verging de sloep in maart 1828 met de volledige bemanning. In 1828 stonden twee sloepen tegelijk op stapel. Zowel op de werf van Jan Peeman als op de werf van Van der Staal werd een nieuwe sloep gebouwd. Op 7 maart 1829 liepen de twee sloepen van stapel: de Hermina Johanna (genoemd naar Hermina Johanna Kolff), gebouwd op de werf van Peeman en de Vrouw Pietertje, gebouwd op de werf van Van der Staal.


Hermina Johanna Kolff (1784-1859)
foto afkomstig van 
www.kolff.nl


Jan Peeman was optimistisch gestemd over de toekomst voor de scheepsbouw. In 1828 adverteerde hij in de Rotterdamsche Courant om vier à vijf scheepmakerknechts aan te trekken die voor geruime tijd in Middelharnis aan de slag konden. Maar de Belgische Opstand gooide roet in het eten, zoals hierna blijkt.

De Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden waren in 1815 onder Koning Willem I samengevoegd in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Omdat alle handelsbelemmeringen weggenomen werden, was deze politieke en economische eenheid gunstig voor de vishandel. De visserij van Middelharnis was voornamelijk afhankelijk van de afzet naar de zuidelijke gewesten. Nadat België op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid uitriep kwamen visserij en vishandel grotendeels stil te liggen.

Er waren op dat moment nog drie sloepen in aanbouw. Aan het eind van het jaar 1830 kwam de Geertruida Margaretha in de vaart. Ook deze sloep was genoemd naar een domineesdochter: Geertruida Margaretha Hooijkaas, dochter van Isaac Hooijkaas. Hij was een van de twintig eigenaren. De Dankbaarheid werd in 1831 in gebruik genomen en de Kleine Maria in 1832. Het is niet bekend op welke van de twee werven deze laatste drie sloepen gebouwd zijn. In de kranten zijn geen berichten opgenomen over de stapelloop van deze schepen. Van een juichstemming was in deze jaren al geen sprake meer.

De Belgische Opstand van 1830 luidde enkele decennia van grote onzekerheid in over de vishandel met België. De Middelharnisse reders investeerden niet meer in nieuwe sloepen. Wel kochten ze goedkope tweedehands vissersschepen in Zierikzee, Pernis en Zwartewaal. De beide scheepswerven floreerden in deze jaren ook niet meer. De werf van Van der Staal aan de westkant van de haven is in 1858 gestopt.

Bouw van zes sloepen in Middelharnis (1867-1876)
Na de bouw van de Kleine Maria in 1832 werden er in Middelharnis alleen maar sloepen gerepareerd en onderhouden. In 1857 was er na 25 jaar voor het eerst weer een nieuwe sloep, de Dankbaarheid in de haven van Middelharnis te bewonderen. Deze sloep is in Vlaardingen gebouwd. De visserij en de handel in verse zeevis floreerden nadat België in 1863 de invoerrechten drastisch verlaagde. Een positief punt voor Middelharnis was bovendien dat de bereikbaarheid verbeterde omdat er in 1865 een nieuwe buitenhaven met spui- en schutsluis gereedkwam.

Het was een tijd van hoogconjunctuur in de zeevisserij. De Nederlandse reders investeerden volop in nieuwe schepen. De vissersvloot van Middelharnis werd in korte tijd volledig vernieuwd. In de jaren 1857 tot en met 1871 leverden de werf van Van Dam & Co. en twee andere Vlaardingse werven veertien sloepen voor de Middelharnisse vloot af. Ze kostten circa 16.000 gulden (circa 180.000 euro) per stuk.

In 1867 brak het moment aan dat op de werf van Peeman weer een sloep van stapel liep, de Jannetje en Sara, genoemd naar twee dochters van scheepstimmerman Jeroen van de Rovaart Peeman. Hij bouwde deze sloep voor eigen rekening. In 1869 volgde de Vijf Gebroeders, eveneens voor eigen rekening. De sloep Op Hoop van Zegen werd in 1870 door Peeman in opdracht van reder Veerman gebouwd, in 1871 gevolgd door de Emma en Anna voor de firma Kolff.

De sloepen die er tot en met 1871 bijkwamen waren nog steeds van hetzelfde model als de Vrouw Aplonia: de een-mast sloep met een platte achterkant, door de vissers aangeduid ‘platgatter’. Peeman introduceerde, naar het voorbeeld van Pernis, een nieuw model sloep in Middelharnis. Het was een sloep met een extra mast, dat wil zeggen een korte achtermast ofwel bezaansmast. Door de bezaansmast werd het zeiloppervlak en daarmee de vaarsnelheid vergroot. Bovendien werd het schip beter te besturen bij het inhalen van de beug.


De Willem de Zwijger te water gelaten van de werf van Peeman
op 2 augustus 1875 (Nieuwe Brielsche Courant, 5 augustus 1875)



De Willem de Zwijger, maakte op 15 september 1875 een proefreis van Middelharnis naar Moerdijk. De Nieuwe Brielsche Courant deed er op 19 september verslag van: ’Verschillende familieleden, alsmede kennissen en vrienden maakten dit reisje mede. Niet alleen munt dit schip uit door vlugheid van bouworde en doelmatige inrichting; doch bij de gedane proefreis bleek ook dat het een zeer goede zeiler is. Voor zover wij weten, is dit de eerste vischsloep van Middelharnis, die twee masten voert.’ Op een foto uit circa 1898 is de achterkant van deze sloep nog in de haven van Middelharnis te zien.

Sloepen in de haven van Middelharnis, circa 1895. In het midden de
MD 8 Willem de Zwijger (Streekarchief Goeree-Overflakkee)

In opdracht van rederij Wed. C. Kolff en Zn. bouwde Peeman in 1876 de Zeemanshoop. Dit was ook een sloep met anderhalve mast. De reders gaven opdracht aan een kunstenaar om een schilderij van de sloep te maken. Op het schilderij is niet alleen de sloep te zien maar ook het vistuig (de beug) onder de waterspiegel. De bemanning is bezig de beug in te halen. De Zeemanshoop is in december 1895 in een zware storm met man en muis vergaan.


De Zeemanshoop uit 1876. Schilderij van een onbekende schilder 
afkomstig van rederij Kolff (Streekmuseum Goeree-Overflakkee)

De Zeemanshoop was de laatste sloep die in Middelharnis werd gebouwd. De scheepswerf kwam door de grote investeringen en tegenvallende opbrengsten van de visserij financieel in zwaar weer terecht en de Middelharnisse reders hadden de eerste jaren geen behoefte meer aan nieuwe sloepen omdat de vloot op peil was. De scheepswerf richtte zich voortaan op het onderhouden en repareren van sloepen en op de bouw van kleine schepen voor de binnenwateren.

De werf van Peeman in bedrijf als reparatiewerf voor sloepen, circa 1900.
(Streekarchief Goeree-Overflakkee)

Zestig verschillende schepen van het scheepstype bunvissloep hebben in Middelharnis dienst gedaan, waarvan achttien tweedehands aankopen. Van de 42 nieuwgebouwde sloepen werden er dertien op de Middelharnisse scheepswerven gebouwd.

De bouw van deze grote schepen maakte op de dorpsgenoten een onuitwisbare indruk. Titia Jacoba Slis (geboren in 1863), een dochter van reder Pieter Leendert Slis, herinnerde zich op 100-jarige leeftijd nog goed dat er sloepen in Middelharnis van stapel liepen. Dit was voor de inwoners van Middelharnis een bijzondere en feestelijke gebeurtenis. De rederij van haar vader en haar grootvader heeft overigens nooit een sloep op een werf in Middelharnis laten bouwen. De firma Kolff fungeerde voor tien van de dertien in Middelharnis gebouwde sloepen als (mede-) opdrachtgever.

De bunvissloepen waren van 1817 tot en met 1923 typerend voor de Middelharnisse zeevisserij. Honderd jaar geleden, op 19 september 1923, leverde een sloep uit Middelharnis voor het laatst vis af op de afslag in IJmuiden. De firma Kolff verkocht de laatste sloep, de MD 11 Oranje Nassau, aan een reder uit Maassluis. Aan de zeevisserij vanuit Middelharnis kwam definitief een eind.


Dit artikel is verschenen in Eilanden-Nieuws van 8 september 2023

















zaterdag 2 september 2023

De bouw van gaffelschuiten in Middelharnis (1787-1795)

door Marlies Jongejan

Met de verkoop van de laatste vissloep in september 1923, nu honderd jaar geleden, kwam een einde aan de eeuwenoude zeevisserij van Middelharnis. In 1794 was Middelharnis de thuishaven van 32 grote vissersschepen, elk met een bemanning van twaalf koppen.
De zeevisserij bood niet alleen werkgelegenheid aan vissers. Ook in de toeleveringsbedrijven was werk aan de winkel. Scheepswerven, zeilmakerijen, een lijnbaan voor de productie van tuigage en vislijnen en taanderijen om de zeilen te conserveren boden aan veel mensen werk. De reders bestelden nieuwe vissersschepen meestal in Dordrecht, Delfshaven en Vlaardingen. 
Maar zowel in de achttiende als in de negentiende liep een aantal schepen in Middelharnis zelf van stapel. In twee artikelen behandelen we de bouw van gaffelschuiten en sloepen op de scheepswerven van Middelharnis.

Gaffelschuiten
De vissersvloot van Middelharnis bestond in de achttiende eeuw voornamelijk uit gaffelschuiten. Zoals de naam al zegt hadden deze schepen een gaffeltuig. Gaffelvisschuiten hadden een platte bodem. Een ander kenmerk was de grote bun onderin het schip. Door de gaten in de bun stroomde constant water zodat de vis levend vervoerd kon worden. De gaffelschuiten waren negentien meter lang en hadden twaalf bemanningsleden. Het waren kostbare schepen die meer dan 10.000 gulden per stuk kostten, nu vergelijkbaar met 100.000 euro. De bouw werd niet door één reder bekostigd. Het geld werd bij elkaar gebracht door de verkoop van aandelen (scheepsparten). In 1783 bestond de vloot bijvoorbeeld uit 25 schuiten. Maar liefst 102 verschillende personen waren in het bezit van één of meer scheepsparten.
De schuiten maakten het hele jaar door reizen van één tot twee weken. De verse zeevis van de Middelharnisse vloot werd op de visafslag van Middelharnis meestal door Antwerpse ventjagers (handelaren) gekocht. Alleen de tarbot ging buiten de afslag om rechtstreeks naar Londen waar welgestelde burgers veel geld betaalden voor deze lekkernij. Aanvankelijk werden de schuiten in Dordrecht of in Delfshaven besteld. In 1787 kreeg Middelharnis een eigen scheepswerf voor de bouw van gaffelschuiten.



Aquarel van een gaffelschuit door Gerrit Groenewegen (1754-1826).
(Particuliere collectie)


Scheepmakerij ‘De Goede Hoop’
In 1675 bestond er al een scheepswerf aan de oostkant van de haven. In 1750 kwam er een tweede scheepswerf aan de oostkant bij. Gijsbert Visser en Leendert Jonker waren de eigenaren van de beide werven, die in 1788 samengevoegd en uitgebreid werden. Op deze werf werden de visschuiten onderhouden en gerepareerd.
Tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) werd de zeevisserij belemmerd door Engelse kapers die zeer actief waren op de Noordzee. Na deze oorlog leefde de visserij op. In Middelharnis wilde men de vloot uitbreiden en vernieuwen. De scheepsbouw werd nu in het dorp zelf ter hand genomen. In 1787 is daartoe een werf aan de westkant van de haven gesticht. Deze werf, ‘De Goede Hoop’ genaamd, werd speciaal ingericht voor de nieuwbouw van gaffelschuiten.

De ligging van de beide scheepswerven in Middelharnis. Bovenaan de werf de ‘De Goede Hoop’,
onderaan de werf van Jonker en Visser. Overgenomen uit: Marco Kuiper, ‘Vissers en ventjagers. 
De visserij van Middelharnis gedurende de achttiende eeuw’ (Leiden 2011) 12.




Kapitaalkrachtige inwoners van Middelharnis financierden de werf. Ze waren allen lid van college van schout en schepenen (het toenmalige dorpsbestuur). De jaren 1786 en 1787 verliepen in de Republiek bijzonder roerig vanwege het conflict tussen patriotten en prinsgezinden. Het is waarschijnlijk geen toeval dat de bestuurders zich juist in deze tijd inspanden om de economische basis van het dorp te versterken. Op een revolutie zaten de Oranjegezinde regenten niet te wachten.
De broers Adrianus Quirinus en Lambertus Kolff, Andries Vink, Maarten Koomen, Dirk van der Slik, Teunis de Bloeme, Jacob Vermeer en Leendert van den Tol legden elk 200 gulden in als beginkapitaal. Gualtherus Kolff, de vader van Adrianus Quirinus en Lambertus, deed ook mee voor 200 gulden. De 1.800 gulden die aldus bijeengebracht was, bleek niet voldoende. De gebroeders Kolff deden er elk nog 300 gulden bij.
De initiatiefnemers haalden twee ‘meester-scheepmakers’, Gerrit de Bon en Joris de Bon, vanuit Delfshaven naar Middelharnis. Zij hadden veel ervaring met het bouwen van gaffelschuiten.

De Eersteling
In mei 1787 ging de werf van start en in december liep de eerste gaffelschuit van stapel. Het schip kreeg de toepasselijke naam de Eersteling. Het schip kostte volledig uitgerust 12.000 gulden (120.000 euro). A.Q. Kolff noteerde in 1787 in zijn register dat hij voor 1.500 gulden voor een achtste part eigenaar was geworden van de Eersteling ‘sijnde gemaekt op de nieuwe scheepstimmerwerf in den selve jaere alhier aengelegt, en de eerste visschuijt die in Middelharnis is gemaekt.’ De stuurman (schipper) van de nieuwe schuit werd Corstiaan Wafelbakker.

Portret van Adrianus Quirinus Kolff (1745-1826), toegeschreven aan 
Taco Scheltema,gedateerd 1798. RKD – Nederlands Instituut 
voor Kunstgeschiedenis, Den Haag (Particuliere collectie)


Meer gaffelschuiten
Na de Eersteling volgden in 1789 de Jonge Arentje en de Jonge Jannetje, in 1791 de Cornelia Elizabeth en in 1795 de Vrouwe Jacoba Geertruij. Deze vijf gaffelschuiten komen in het register van A.Q. Kolff voor omdat hij een part van een achtste of een zestiende in deze schepen had. A.Q. Kolff was wijnhandelaar, secretaris van het dorpsbestuur en pachter van de visafslag. Hij was een bemiddeld man. Maar de rijkste en machtigste man van het dorp was de president van het schepencollege, Leendert van den Tol. Hij had aanzienlijke parten in vrijwel alle gaffelschuiten. In 1798 was hij de boekhouder van 17 van de 29 schuiten. We zien tussen 1787 en 1794 drie gaffelschuiten opduiken die naar kinderen van Leendert van den Tol en Elisabeth Oosterling vernoemd zijn. Naast de al genoemde Jonge Jannetje waren dit de Jonge Marinus en de Jonge Jeroen. Dit brengt het aantal in Middelharnis gebouwde gaffelschuiten op zeven. Ook de gaffelschuiten Jonge Jacob en Jonge Cornelis dateren uit deze periode en zijn waarschijnlijk op de werf de ‘De Goede Hoop’ gebouwd. De werf is negen jaar in bedrijf geweest voor de nieuwbouw van gaffelschuiten. Gemiddeld liep er jaarlijks één gaffelschuit van stapel.


Model van de gaffelschuit de Jonge Marinus door W.C. Ravensbergen
naar gegevens van J. Ploeg (Museum Vlaardingen)



Oorlog op zee, verkoop van de scheepswerf ‘De Goede Hoop’
In september 1793 raakte de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in oorlog met Frankrijk. Franse kapers maakten de Noordzee onveilig. Zo werd de gaffelschuit Maria en Anthonia uit Middelharnis op 16 maart 1794 door een Duinkerker kaper overmeesterd en vernield. De bemanning werd in Noorwegen aan wal gezet. A.Q. Kolff bezat een zestiende part in deze schuit. Hij leed geen groot verlies omdat hij dit aandeel in 1791 uit een faillissement gekocht had voor maar 133 gulden.
De scheepsbouw kwam als gevolg van de oorlog stil te liggen. Vanwege de onzekere tijden werd er niet meer geïnvesteerd in nieuwe schepen. De scheepsbouwers Gerrit en Joris de Bon verlieten Middelharnis en de scheepswerf de ‘De Goede Hoop’ werd in 1795 verkocht aan scheepstimmerman Adrianus van der Staal.

De patriotten riepen op 19 januari 1795 met steun van Frankrijk de Bataafse Republiek uit. Engeland, in 1793 en 1794 nog de bondgenoot van de Republiek in de strijd tegen Frankrijk, werd nu de vijand. De verbondenheid met Frankrijk bracht vanzelf met zich mee dat de Bataafse Republiek meegezogen werd in de jarenlange oorlog tegen Engeland. In september 1795 verklaarde Engeland officieel de oorlog aan Nederland. De oorlog werd vooral op zee uitgevochten en bracht grote schade toe aan de visserij. Negen gaffelschuiten uit Middelharnis gingen tijdens de Franse tijd verloren door kapingen. Andere schuiten gingen door scheepsrampen verloren of ze werden gesloopt. Na twintig oorlogsjaren was er in Middelharnis in 1813 nog een bescheiden vissersvloot van vijftien of zestien gaffelschuiten over. Een deel van de in Middelharnis gebouwde gaffelschuiten heeft nog lang doorgevaren. De Eersteling, de Jonge Arentje en de Vrouwe Jacoba Geertruijda hebben tot 1824 dienst gedaan. De Jonge Cornelis verging in oktober 1825 tijdens een hevige storm voor de Engelse oostkust. De dertien bemanningsleden verloren het leven. De Jonge Jannetje voer in 1827 voor het laatst uit en is daarna gesloopt.
Na de Franse tijd zijn er geen nieuwe gaffelschuiten meer gebouwd. In 1817 werd in Middelharnis een nieuw scheepstype geïntroduceerd: de bunvissloep. De bouw van sloepen op de plaatselijke scheepswerven behandelen we in het volgende artikel.

Dit artikel is verschenen in Eilanden-Nieuws van 1 september 2023.