vrijdag 26 januari 2018

Pieter Koudijzer (1853-1887) en Willemtje Hanenberg (1853-1923)

Ouders
Pieter Koudijzer is geboren op 8 februari 1853 in Middelharnis, zoon van Leendert Koudijzer (1814-1875) en Adriaantje Overbeek (1828-1906).
Willemtje Hanenberg is geboren in Sommelsdijk op 25 januari 1853, dochter van Willem Hanenberg (1824-1852) en Pleuntje Vroegindeweij (1828-1902).

Huwelijk en kinderen
Pieter en Willemtje trouwden op 1 mei 1876 in Sommelsdijk.
Drie kinderen werden in Middelharnis geboren: Dirkje (1877-1903), Willem (1878-1918) en Leendert (1880-1954).
Op 13 oktober 1882 vertrokken Pieter en Willemtje met hun gezin naar Pernis. In Pernis werden nog drie kinderen geboren Marinus Abraham (1884-?) en de tweeling Trijntje en Adriaantje, geboren op 22 juni 1886. De drie zoons van Pieter en Willemtje werden visser.

Pieter Koudijzer omgekomen
Op 29 maart 1887 deden Jacob Versteeg (59) en Herman Groenendijk (36), beiden vissers uit Pernis, in Den Helder aangifte van het overlijden van Pieter Koudijzer, oud 34 jaar.
Hij is op 22 maart 1887 ongeveer vijf mijlen benoorden Texel overboord geslagen en verdronken. Het ongeval vond plaats op de HD 30 Pollux (mededeling Jan van Welie).

Nabestaanden
Willemtje bleef met zes jonge kinderen achter.
Ze overleed in Pernis op 15 juni 1923, 70 jaar oud.

Willem Koudijzer (1878-1918) omgekomen

Op 17 juli 1918 vertrok de zeillogger MA 144 Nil Desperandum (Wanhoopt Niet), rederij P. Doelman, vanuit IJmuiden ter beugvisserij op de Noordzee in de vrije vaargeul tussen 53 graden en 56 graden noorderbreedte. De bemanning bestond uit dertien koppen onder schipper A. Noordzij. In de ochtend van 20 juli om vijf uur was het schip nog gezien door schipper W.H. de Bruin van de zeillogger MA 51 Johanna ter hoogte van het lichtschip Doggersbank-Zuid, waarna de MA 144 in de mist verdween. Sindsdien werd van de Nil Desperandum niets meer vernomen. De Raad voor de Scheepvaart concludeerde in zijn uitspraak van 17 september 1918 dat de Nil Desperandum op of na 20 juli 1918 op de Noordzee is vergaan, waar bij alle dertien opvarenden het leven hadden verloren, onder wie de in Pernis woonachtige Willem Koudijzer. Hij was net 40 jaar en ongehuwd.

Gegevens van Pieter Koster, Haarlem.

donderdag 25 januari 2018

De herinneringen van Beschier Faasse (1869-1967) aan de visserij van Middelharnis

In de rubriek "Folklore en Taal" van F. den Eerzamen in het Eilanden-Nieuws zijn in 1956 de herinneringen van Beschier Faasse opgenomen. Er zijn wel meer verhalen door (oud-)vissers opgetekend, meestal uit de periode 1900-1920. De herinneringen van Beschier gaan terug tot 1879.
Beschier Faasse is op 9 oktober 1869 in Sommelsdijk geboren, zoon van Adrianus Faasse en Willemtje van der Slik. Ze hadden een groot gezin, de vader was landarbeider. Ze hadden het thuis niet breed.
In 1876 ging hij met zijn broer Marinus (geboren 1863) naar het havenhoofd waar ze aan boord van een sloep keken. Een jaar later gingen twee van zijn broers naar zee. Dat viel voor thuis niet mee, maar het moest. Ze hadden het zwaar aan boord. Toen ze terugkwamen was het groot feest. "Vader slachtte een geit en we mochten naar hartelust smullen".

In 1879 moest hij als tienjarige jongen gaan werken als koeienwachter. De boer was erg goed voor hem. Toen hij elf was, in 1880, moest hij met de oude Salomon Beket mee uit vissen op bot en paling. Ook maakte hij zijn eerste reis naar zee, het speelreisje. Later in het jaar 1880 kwam hij als kofjekoker bij Cornelis van den Hoek aan boord (de sloep heette de Nijverheid).
Beschier noemt de goede verdiensten vanaf 1882. De besommingen waren hoog, de manschappen verdienden 700-800 gulden per jaar. De schippers Jan van den Hoek en Leen Koster maakten de grootste besommingen. In 1883 overleed vader Adrianus. Ze waren toen met vijf broers op zee.
Over de decemberstorm van 1884 schreef Beschier op dat de Menheerse vloot 36 uur lang in gevaar was. 
De vissers voelden zich ‘in de greep van de dood.’ Het liep allemaal goed af. Toen het gevaar voorbij was hief de bemanning psalm 66 vers 3 aan en daarna sprak een van de bemanningsleden een dankgebed uit. ‘De zeeman weet, dat er maar een dun houten beschot is tussen hem en de dood.’

Hij verhaalt over het drama met de sloep de Tweelingen in 1886, waarbij zijn broer Marinus op het nippertje gered werd (zie bericht 22 september 2013). Het was dat jaar veel slecht weer. Als bijzonderheid vermeldt hij dat ze een partij kokosnoten opvisten. In 1886 kwam Beschier op een nieuwe sloep te werken, de MD 28 Vertrouwen, een snelle zeiler die altijd het eerst aan de markt was. Een nieuwigheid was dat de vissers per spoor vanuit Nieuwediep naar huis kwamen.


In 1889 had hij genoeg van de visserij. Hij is op een binnenvaartschip gaan werken.

Op 27 januari 1894 is zijn broer Pieter, geboren 18 maart 1862, op de MD 7 Toekomst schipper Jan van den Hoek, bij het uitdraaien van het achterlicht overboord gevallen en verdronken. Pieter was gehuwd en had drie kinderen. Jan van den Hoek kwam het aan Beschier en zijn moeder vertellen. Voor Martien (Maarten Jacob geboren 1876), ook een broer van Beschier, was dit aanleiding om eveneens de visserij vaarwel te zeggen.

Nog een seizoen heeft Beschier als visser gewerkt: in 1902 deden twee sloepen uit Middelharnis mee aan de visserij bij IJsland. Beschier en zijn broer Barend (geboren 1870) behoorden tot de bemanning (zie bericht van 7 oktober 2012).
Beschier trouwde op 10 november 1905 in Middelharnis met Maria Boer. Ze waren 36 en 31 jaar oud. Ze verhuisden naar Rotterdam waar drie kinderen geboren werden.


Eilanden-Nieuws 6 oktober 1967


Dat er vijf jongens uit een Sommelsdijks landarbeidersgezin op de sloepen van Middelharnis gingen werken is opmerkelijk, maar niet uniek. Er was in de tweede bloeiperiode van de visserij (1863-1889) veel vraag naar vissers, temeer omdat er veel vissers uit  Middelharnis door scheepsrampen tussen 1863 en 1872 omgekomen waren. De verdiensten waren goed, een visser verdiende meer dan een landarbeider.

Meer voorbeelden van vissers uit landarbeidersgezinnen: gebroeders Van den Hoek (Dirksland), De Man (Dirksland), Jordaan (Middelharnis, zes broers die visser werden), de zoons van Beschier de Korte, den Braber, Sala, Oosterling.

bron:
Eilanden-nieuws 17 oktober 1956, 24 oktober 1956 en 7 december 1956

Eerdere artikelen met herinneringen van Beschier Faasse in Eilanden-nieuws, 7 februari, 7 augustus en 11 augustus 1948