In 1835 figureerden vissers uit Middelharnis in de zeer geruchtmakende zaak van de ondergang van het stoomschip Pylades.
De bouw van het stoomschip Pylades (1826-1834)
Tijdens de regering van Koning Willem I werd de toepassing van de stoomtechniek meer en meer verbreid. Engeland vervulde een voorbeeldfunctie. De koning zelf was bijzonder geïnteresseerd en vroeg zich af of de stoommachine ook bij de Nederlandse marine toegepast kon worden. Hij stuurde Gerhard Moritz Roentgen naar Engeland om zich te oriënteren. Roentgen raakte enthousiast. In 1824 werd aan Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (N.S.M.) de opdracht tot de bouw van een stoomschip gegeven. Dit schip kreeg de naam Atlas. Het bleek tijdens de eerste proefvaart niet te voldoen. In 1832 gaf de koning bevel tot de sloop van het vaartuig. Het avontuur kostte de staat 750.000 gulden. De ontwikkeling van de Nederlandse stoomvaart stond niet stil. In 1827 werd de eerste transatlantische reis gemaakt met de Zr. Ms. Stoompakket Curaçao. Het stoomschip werd in Engeland aangekocht. De Curaçao onderhield een geregelde postverbinding tussen Nederland en de koloniën om Amerika.
Gouverneur-generaal G.A.G.P. van der Capellen van Nederlands-Indië adviseerde (in 1823) in de wateren rond Java een stoomboot in te zetten om de zeeroverij te bestrijden en vroeg voor dit doel twee stoomvaartuigen aan. In 1826 kreeg de N.S.M. de opdracht tot de bouw van twee stoomschepen, bestemd voor de dienst in Indische wateren. De wens van de gouverneur-generaal zou in vervulling gaan. De schepen zouden de namen Orestes en Pylades dragen, de namen van twee onafscheidelijke vrienden uit de Griekse mythologie. De schepen zouden worden uitgerust met twee machines van elk tachtig pk, maar ook met drie masten met schoenertuig. De schepen konden dus zowel van stoom als van windkracht gebruik maken. De Zuidnederlandse firma Cockerill zou de machines leveren, waarvan de ketels moesten bestaan uit koper, een zeewaterbestendig materiaal.
De tegenslagen stapelden zich tijdens de bouw van deze schepen op. De aanneemsom was 700.000 gulden voor de beide schepen samen, de kosten bedroegen uiteindelijk 1,2 miljoen gulden. In afwachting van een nader technisch en financiëel onderzoek werd de afbouw van de schepen opgeschort. Dit onderzoek was in 1831 gereed. Inmiddels had de nieuwe gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, J. van den Bosch, laten weten dat de beide stoomvaartuigen niet meer nodig waren omdat de zeeroverij verminderd was. De koning gaf op 8 augustus 1831 bevel tot het slopen van de beide casco's en tot verkoop van de machines. De rompen van de schepen werden onderhands aan de N.S.M. verkocht en de machines werden geveild. Totaal schoot de staat er 700.000 gulden bij in. De N.S.M. liet de Orestes slopen. Op 10 november 1832 bood de N.S.M. de staat aan om binnen vier maanden een oorlogsschip te leveren. Dit aanbod kwam op het moment dat Engeland en Frankrijk overgingen tot een blokkade van de Nederlandse kust om de overgave van de citadel van Antwerpen af te dwingen. In juni 1833 accepteerde de staat het aanbod onder voorwaarde dat de machines van de gesloopte Atlas gebruikt zouden worden. De Pylades verkeerde in deerniswekkende toestand. De machines waren verwijderd, het schip had jaren met opengebroken dek voor de kade gelegen, de gehele romp bleek verrot te zijn. Het gevolg was dat een vrijwel totale herbouw van het schip nodig was. De opvolger van Van den Bosch als gouverneur-generaal Nederlands-Indië was J.C. Baud. Hij liet weten behoefte te hebben aan een stoomschip voor troepentransport. Het departement van Koloniën kocht de Pylades op 10 december 1834 voor 350.000 gulden, op voorwaarde dat de koop pas definitief was als het schip in Indië aankwam. Een proefvaart op 17 december van de werf Feyenoord naar Den Briel en terug in december 1834 verliep naar wens.
De bouw van het stoomschip Pylades (1826-1834)
Tijdens de regering van Koning Willem I werd de toepassing van de stoomtechniek meer en meer verbreid. Engeland vervulde een voorbeeldfunctie. De koning zelf was bijzonder geïnteresseerd en vroeg zich af of de stoommachine ook bij de Nederlandse marine toegepast kon worden. Hij stuurde Gerhard Moritz Roentgen naar Engeland om zich te oriënteren. Roentgen raakte enthousiast. In 1824 werd aan Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (N.S.M.) de opdracht tot de bouw van een stoomschip gegeven. Dit schip kreeg de naam Atlas. Het bleek tijdens de eerste proefvaart niet te voldoen. In 1832 gaf de koning bevel tot de sloop van het vaartuig. Het avontuur kostte de staat 750.000 gulden. De ontwikkeling van de Nederlandse stoomvaart stond niet stil. In 1827 werd de eerste transatlantische reis gemaakt met de Zr. Ms. Stoompakket Curaçao. Het stoomschip werd in Engeland aangekocht. De Curaçao onderhield een geregelde postverbinding tussen Nederland en de koloniën om Amerika.
Gouverneur-generaal G.A.G.P. van der Capellen van Nederlands-Indië adviseerde (in 1823) in de wateren rond Java een stoomboot in te zetten om de zeeroverij te bestrijden en vroeg voor dit doel twee stoomvaartuigen aan. In 1826 kreeg de N.S.M. de opdracht tot de bouw van twee stoomschepen, bestemd voor de dienst in Indische wateren. De wens van de gouverneur-generaal zou in vervulling gaan. De schepen zouden de namen Orestes en Pylades dragen, de namen van twee onafscheidelijke vrienden uit de Griekse mythologie. De schepen zouden worden uitgerust met twee machines van elk tachtig pk, maar ook met drie masten met schoenertuig. De schepen konden dus zowel van stoom als van windkracht gebruik maken. De Zuidnederlandse firma Cockerill zou de machines leveren, waarvan de ketels moesten bestaan uit koper, een zeewaterbestendig materiaal.
De tegenslagen stapelden zich tijdens de bouw van deze schepen op. De aanneemsom was 700.000 gulden voor de beide schepen samen, de kosten bedroegen uiteindelijk 1,2 miljoen gulden. In afwachting van een nader technisch en financiëel onderzoek werd de afbouw van de schepen opgeschort. Dit onderzoek was in 1831 gereed. Inmiddels had de nieuwe gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, J. van den Bosch, laten weten dat de beide stoomvaartuigen niet meer nodig waren omdat de zeeroverij verminderd was. De koning gaf op 8 augustus 1831 bevel tot het slopen van de beide casco's en tot verkoop van de machines. De rompen van de schepen werden onderhands aan de N.S.M. verkocht en de machines werden geveild. Totaal schoot de staat er 700.000 gulden bij in. De N.S.M. liet de Orestes slopen. Op 10 november 1832 bood de N.S.M. de staat aan om binnen vier maanden een oorlogsschip te leveren. Dit aanbod kwam op het moment dat Engeland en Frankrijk overgingen tot een blokkade van de Nederlandse kust om de overgave van de citadel van Antwerpen af te dwingen. In juni 1833 accepteerde de staat het aanbod onder voorwaarde dat de machines van de gesloopte Atlas gebruikt zouden worden. De Pylades verkeerde in deerniswekkende toestand. De machines waren verwijderd, het schip had jaren met opengebroken dek voor de kade gelegen, de gehele romp bleek verrot te zijn. Het gevolg was dat een vrijwel totale herbouw van het schip nodig was. De opvolger van Van den Bosch als gouverneur-generaal Nederlands-Indië was J.C. Baud. Hij liet weten behoefte te hebben aan een stoomschip voor troepentransport. Het departement van Koloniën kocht de Pylades op 10 december 1834 voor 350.000 gulden, op voorwaarde dat de koop pas definitief was als het schip in Indië aankwam. Een proefvaart op 17 december van de werf Feyenoord naar Den Briel en terug in december 1834 verliep naar wens.