Het werd na 1860 steeds drukker op de Noordzee. De liberale handelsprincipes leidden tot afschaffing van vrijwel alle regelgeving voor de visserijsector. De staatsinvloed in de Noordzeelanden was tot een minimum beperkt. Het afschaffen of drastisch verlagen van invoerrechten legde de markten zonder belemmeringen open. Spoorwegverbindingen en het gebruik van ijs zorgden ervoor dat meer gebieden bereikbaar waren als afzetmarkt voor verse vis. De bevolkingsgroei in West-Europa vergrootte de vraag naar allerlei visproducten. Ook waren er technische vernieuwingen in de eens zo traditionele Noordzeevisserij, vooral in de haringvisserij. De drijfnetten van hennep werden vervangen door lichte machinaal gebreide netten, waarmee meer vis kon worden gevangen. Het bijbehorende scheepstype, de logger, was sterk in opkomst.
De vleten en de lijnen van de drijfnetten werden steeds groter. Voor de schrobnetvissers was het soms lastig om de enorme drijfnetten te ontwijken. Maar vaak ging het om moedwillige vernieling. De meeste conflicten deden zich voor in de maanden september tot en met november als de haringschepen zich tussen de schrobnetvissers bevonden.
De klachten betroffen vooral de Britse vissers. Engeland Schotland en de Kanaaleilanden hadden in 1881 gezamenlijk een vloot van 25.300 schepen (zowel schrobnetvissers als drijfnetvissers). Ze waren alomtegenwoordig. Anderzijds klaagden de Engelse vissers over het gedrag van Franse, Nederlandse en Belgische vissers. Vooral de Oostendse vissers waren berucht. Zij bevestigden vaak op hun voorsteven een vlijmscherp werktuig (the Belgian devil), speciaal om de drijfnetten door te snijden.
Drankmisbruik aan boord van vissersschepen droeg ertoe bij dat conflicten op de spits gedreven werden, Op de Noordzee deden verschillende drijvende drankwinkels goede zaken met de vissers. Acht van deze schepen hadden een Nederlandse thuishaven. Vijf schepen kwamen uit Schiedam. Zij deden ook aan ruilhandel waardoor ze veel verse vis meebrachten, Ook handelden ze in allerlei buitgemaakt vistuig dat in Nieuwediep volop verkocht werd.
In 1870 beschouwde de Nederlandse regering de misstanden op de Noordzee nog als incidenten. Het Engelse parlement nam het onderwerp serieus en liet een onderzoek instellen. In 1880 verscheen het rapport van W.H. Higgin op basis van 116 interviews met betrokkenen. Dit rapport leidde tot de internationale conferentie van Noordzeelanden (Groot-Britannië, Duitsland, Denemarken, Nederland, België en Frankrijk) in Den Haag op 8 oktober 1881, onder voorzitterschap van E.N. Rahusen (voorzitter van de College der Zeevisscherijen). Hieruit vloeide de Noordzee-conventie van 1882 voort, die in 1884 door Nederland werd geratificeerd.
De 39 artikelen handelden over de territoriale grenzen (3 zeemijlen), politiebepalingen, toezicht en handhaving. Alle schepen moesten voortaan een registratienummer voeren, voorafgegaan door de lettercode van de thuishaven. Schrobnetvissers moesten voorrang geven aan drijfnetvissers en aan beugers. En het in bezit hebben van werktuigen als de beruchte "devil' was strafbaar.
Nederland stelde twee marineschepen ter beschikking voor politietoezicht.
Alleen over de handel in sterke drank waren geen afspraken gemaakt. Het ging te zeer tegen het vrijhandelsprincipe in om de drankschepen aan banden te leggen. Maar in 1887 kwam er alsnog een tweede verdrag speciaal over dit onderwerp. De Schiedamse afgevaardigde in de Tweede Kamer was hier uiteraard zeer tegen gekant. Drank mocht niet langer geruild worden tegen verse vis of vistuig.
De internationale overeenkomsten hadden effect. De overheden van de landen rond de Noordzee wisten na 1884 de misstanden te beperken. Het gezag van het internationale politietoezicht groeide met de jaren.
In de literatuur over dit onderwerp komen de beugvissers niet aan de orde. Evenals het drijfnet was de beug een vistuig dat uitgestrekt en statisch was. De vissers konden er niet mee wegvaren als er gevaar dreigde.
In het voorjaar van 1875 brachten Engelse vissers schade toe aan het vistuig van sloepen uit Middelharnis. "Onze visschers klagen echter zeer over den moedwil van sommige Engelsche visschers, die niet zelden groote schade aan hun vischtuig toebrengen. Wenschelijk ware het dat door onze Regeering daarover bij het Engelsche gouvernement worde geklaagd".
Nieuwe Vlaardingsche Courant, 1 mei 1875 |
De eerste rapportage van het marineschip Argus waarin Middelharnisse schepen met kenteken voorkomen dateert uit 1883. Uit het rapport van Luitenant ter zee der 1e klasse A. G. Ellis, commandant van Z.M. gaffelschoener Argus, aan de Directeur en Commandant der Marine te Willemsoord blijkt dat twee sloepen schade hadden opgelopen aan hun viswant.
'Op den middag van 5 Juli loodde ik de Doggersbank aan op 3“ 24' WL. en bekruiste ik die bank, in verband met de uitkomsten, in het vorige jaar, omstreeks hetzelfde tijdstip, door de Argus verkregen. Ik had dan ook het geluk de vischsloepen 1 en 2 van Middelharnis en 9 en 10 van Zwartewaal aan te loopen, daar deze tot de laatst overgeblevenen hehoorende, binnen twee dagen huiswaarts zouden gaan, ten einde het vischwant te herstellen en nieuwen voorraad zomeraas te halen. Eene vischsloep, die eene verloren reis naar de Gronden had gemaakt, zou evenwel op het terrein blijven. Wat klachten betrof, deelde mij de schipper van M. D. 1 mede, dat op 22 Mei j.l. een Engelsche schrobnetvisscher zijn vischwant had stuk gemaakt en daarvan meegenomen 1 joon, 1 dreg, 1 lood, 1 bakenlijn en 1 lijnwant. Door den groten afstand was het hem niet mogelijk geweest het letterteeken van bedoelde visscher op te nemen, doch waarschijnlijk zou de schipper van de Onbestendigheid (M.D. 5) mij daaromtrent meer inlichtingen kunnen geven, daar ook van dit vaartuig, bij dezelfde gelegenheid, vischtuig was ontvreemd.' [...]
Gegevens over de betrokken sloepen, alledrie van rederij P.L. Slis en Zoon:
Meer gevallen van schade aan Middelharnisse sloepen worden in de jaarboeken niet vermeld. In de loop van de jaren zien we steeds vaker de opmerking: 'overtredingen der conventie werden niet waargenomen'.
De Middelharnisse vissers waren niet alleen slachtoffer van sabotage. Uit een bericht in de Heldersche en Nieuwedieper Courant van 7 december 1888 blijkt dat ze zich zelf ook schuldig maakten aan heling. Een visser bood een vleet en vissersgereedschap aan bij een koopman in Nieuwediep. Het bleek dat de benodigdheden afkomstig waren van een Engels vissersschip uit Yarmouth. De verkoop ging niet door en er werd proces-verbaal opgemaakt.Later bleek dat ook andere Middelharnisse vissers, die inmiddels al uit Nieuwediep vertrokken waren, een uit zee opgeviste vleet in Nieuwediep hadden verkocht.
Heldersche en Nieuwedieper Courant , 7 december 1888 |
1. Jaarboek van de Koninklijke Nederlandsche zeemagt, 1882-1883, 340-341
Literatuur:
Bouwe Hijma, 'Roof, geweld en drankmisbruik onder de vissers op de Noordzee in de tweede helft van de 19e eeuw', Mededelingen van de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis (1981) 43, 15-34.
G. Teitler, 'Een mijlpaal voorbij. Nederland en de Noordzee-conventie, 1882-1910', Tijdschrift voor zeegeschiedenis, 11(1992)1, 59-71.
Anita van Dissel, 'Met Argusogen bekeken. Politietoezicht op de Noordzee-visserij (eind negentiende eeuw)', in: Leo Akveld e.a. (redactie), In het kielzog. Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit van Leiden (Amsterdam 2003) 258-269.