Op 15 maart 1814 werd het havengeld vastgesteld, aangeduid als 'Kaaigeld'. Het besluit geeft een goed beeld van de schepen die in de haven van Middelharnis hun ligplaats hadden. En van de schepen die de haven bezochten.
Een Poon. Uit: Gerrit Groenewegen. Verzameling van vier en tachtig stuks Hollandsche schepen, getekend en in koper gebragt door G. Groenewegen. Rotterdam, 1789. |
Per jaar (voor de schepen die in deze gemeente thuis horen):
6 gulden voor een gaffelvisschuit
3 gulden voor een schokker
10 gulden voor een marktpoon
4 gulden voor een aardappelpoon of damschuit
3 gulden voor een grote hengst of kleine damschuit
1 gulden en 10 stuivers (1,50) voor ieder klein vaartuig voorzien van een plecht of een mast.
Per keer (te betalen telkens wanneer deze in de haven of op de kaai komen):
1 gulden per keer voor iedere vreemde gaffelschuit of sloep*
12 stuivers (0,60 gulden) per keer voor elke vreemde bezaan en bunschuit of ventjager tot een maximum van 4 gulden per jaar
1 gulden voor iedere vreemde tjalk, spriet of gaffelschip
16 stuivers (0,90 gulden) voor iedere vreemde poon of paviljoenschuit
12 stuivers (0.60 gulden) voor iedere vreemde aardappelpoon, damschuit, turfijker etc.
6 stuivers voor elke vreemde gedekte hengst of ander gedekt vaartuig
4 stuivers voor ieder vreemd vaartuig slechts een gedekte plecht hebbende
Bovendien 6 stuivers voor elk vaartuig, zowel vreemde als hier thuis horende, te betalen een keer per jaar voor het branden van het vuur op het hoofd alhier.
Bron: Archief Gemeente Middelharnis, inv. nr. 602 Notulen van de openbare vergaderingen van de 1813 december - 1817 maart, 15 maart 1814. Extra-ordinaire vergadering van het plaatselijk bestuur van Middelharnis
* een vroege vermelding van de sloep.
Bij de heffing van havengeld in Pernis werd in 1808 de 'chaloupe' vermeld. Uit Vlaardingen is de vermelding van een 'sloepschip bekend', eveneens uit 1808. De vloot van Vlaardingen in 1814 had 3 'chaloupen'. Zie:
Johannes
Ploeg, Sloepen en loggers. Nieuwe scheepstypen voor de aloude Noordzeevisserij,
1800-1875. (1990) 11,12