De stuurman van een vissloep kreeg van de boekhouder altijd wat handgeld mee voor lopende uitgaven gedurende de reis. Alle verkochte vis verse vis werd contant afgerekend. De stuurman had de verantwoordelijkheid voor al deze contanten, die, afhankelijk van de besomming, tot honderden gulden op konden lopen. Een matroos van de sloep Dordrechts Welvaren uit Middelharnis kon in mei 1837 de verleiding niet weerstaan om het afgesloten kastje van de stuurman open te breken. Dit voorval haalde de kolommen van een rechtsgeleerd tijdschrift.
Uit het regterlijk te dezer zake ingesteld onderzoek, in verband met de bekentenis van de beschuldigde is hoofdzakelijk gebleken: dat de beschuldigde , als matroos voor loon in dienst zijnde, op de Vischsloep Dordrechts welvaren, gevoerd door den stuurman Jeroen Langbroek, op den 6 Mei j.l. zich bevindende in het Nieuwe Diep, door middel van inwendige braak, uit een behoorlijk gesloten kastje in het vooronder had ontstolen eene somma van zestien gulden vijf en zeventig cents
De betreffende matroos kreeg de volgende morgen in de gaten dat hij verdacht werd en nam de benen. Hij zwierf rond in publieke huizen die zich kennelijk in de omgeving van het Nieuwe Diep bevonden. Op 8 mei kwam hij in Den Helder aan waar hij bij Pieter Korff, commissionair voor de scheepvaart, aanklopte. Hij vroeg hier uit naam van Jeroen Langbroek om dertien gulden en overhandigde de commissionair een briefje met de valse handtekening van Jeroen Langbroek. De visser stelde zich voor onder een valse naam (Gerrit Spiza), bemanningslid van Jeroen Langbroek. Bij winkelier Augustinus Senderman aan het Nieuwe Diep leende hij namens Jeroen Langbroek vijftien gulden en overhandigde de winkelier eveneens een kwitantie met de naam van de stuurman.
De volgende dag, 9 mei, klopte hij nogmaals bij Korff aan om opnieuw om geld te vragen. Hij stelde zich onder weer een andere naam, als bemanningslid van de sloep 't Eiland Schouwen, stuurman Gerrit den Boer. Korff twijfelde of dit de man was die hij de dag ervoor ook al geld gegeven had. Maar de matroos wist hem ervan te overtuigen dat dit iemand anders geweest moest zijn en hij kreeg de gevraagde achttien gulden op basis van een kwitantie met de nagemaakte handtekening van Gerrit den Boer.
Toen hij zich voor de tweede keer bij Augustinus Senderman aandiende om deze keer uit naam van Gerrit den Boer achttien gulden te lenen viel hij door de mand. De winkelier haalde politieagent Gerrit Kouseband erbij en de visser bekende. Zijn aanhoudend bidden en smeken om te mogen vertrekken maakte indruk. V.d. P. kreeg de gelegenheid om te vluchten.
Hij vertrok uit Noord-Holland en verhuurde zich vanaf 19 mei als knecht bij schipper Jakobus van Lith, varende uit Driel. Op 30 mei gingen de schipper en zijn vrouw aan land in Lith, terwijl de knecht op het schip achterbleef. Hij sloeg de ruitjes van het achteronder in, klom naar binnen en beroofde het schippersechtpaar van 44 gulden, een zilveren tabaksdoos en nog enkele gouden en zilveren voorwerpen.
Het Hof van Assises voor de Provincie Noord-Braband hield zitting op 15 september 1837 onder voorzitterschap van president Mr. G.J. Jordens. V.d. P. werd schuldig bevonden aan inwendige braak (op de vissloep), uitwendige braak (op het binnenvaartschip) en valsheid in geschrifte. De opgelegde straf bestond uit 'tepronkstelling' en vijf jaar gevangenisstraf.
De dader was in 1836 getrouwd en vader geworden van een dochter. Zijn tweede dochter is in juni 1841 geboren. We kunnen hieruit opmaken dat hij na drie jaar vervroegd vrijgelaten moet zijn. Overigens heeft de straf hem niet tot inkeer gebracht want hij overleed in de strafgevangenis van Leeuwarden.
Bron: Het Regt in Nederland, Regtsgeleerd tijdschrift (Amsterdam 1839) 1e deel, 153-154