Op 19 juli 1757 werd Oostende ingenomen door de Fransen. Oostendse vissers kozen voor Veere om onder de neutrale vlag van de Republiek de visserij voort te kunnen zetten. Tussen 1752 en 1765 werden 46 Zuid-Nederlanders als poorter in Veere ingeschreven, waarvan 38 uit Oostende (4).
Ondanks de neutraliteit van de Republiek had de scheepvaart wel last van deze oorlog. Engelse oorlogsschepen hielden Hollandse koopvaardijschepen, die op weg waren naar Franse havens, aan om de lading te inspecteren. En ze brachten neutrale koopvaardijschepen op die handel dreven met Franse koloniën. Deze gang van zaken leidde in de Republiek tot een anti-Engelse stemming.
Buitenlandse kaperschepen (commissievaarders) hadden de vrijheid om, al dan niet met buitgemaakte goederen, gebruik te maken van Nederlandse havens. Aan dit recht was een aantal voorwaarden verbonden. Ze moesten hun eigen vlag voeren en mochten niet verder de rivieren op zeilen dan nodig was om zich voor slecht weer in veiligheid te stellen. De commissievaarder was verplicht zich te melden bij 's lands officieren en hen alle informatie verschaffen. In afwachting van een beschikking door de Raden van het College der Admiraliteit moest de kaper toelaten dat er bewakers op het buitgemaakte schip werden geplaatst, om te voorkomen dat "prijzen" (buitgemaakte schepen en goederen) zouden worden vervreemd. De bevolking werd gewaarschuwd om niet behulpzaam te zijn met het vervreemden, verkopen, vervoeren van goederen op straffe van een boete van 1000 gulden.(2)
De Zevenjarige oorlog is in Middelharnis niet helemaal ongemerkt voorbij gegaan.
Een Frans kaperschip werd op 15 december 1757 met een Engels tweemastschip als prijs de haven van Middelharnis binnengeloodst. Kapitein Francois Polé, kwartiermeester Christoffel Monsum en matroos Jan Noijo legden een verklaring af voor schepenen en leenmannen op verzoek van baljuw Willem van der Geer.
De Fransen verklaarden op 7 januari 1758 dat de commandeur van 's Lands uijtlegger voor Hellevoetsluis (wachtschip van de Admiraliteit op de Maze) op 17 december met zes manschappen aan boord van het prijsschip in Middelharnis wilde komen. Ze troffen twee à drie ingezetenen en enkele jongens die aan boord waren om het schip te bekijken. Ze hebben geen enkele weerstand aan de commandeur en zijn manschappen geboden en zijn op bevel van de commandeur van het schip afgegaan. De Fransen benadrukten dat er geen geweld of tegenstand is gepleegd. Ze hebben wel gehoord dat de manschappen die aan boord gingen, om sabels vroegen.
De Franse matroos verklaarde dat de manschappen van de commandeur tegen het op de kant staande volk 'wakker aan het vloeken' gingen en bedreigingen uitten dat als iemand het waagde aan boord te komen zij hem de kop of armen af zouden hakken, en dergelijke meer. De kapitein voegde eraan toe dat spelende kinderen enkele steentjes op het dak van het prijsschip hebben geworpen, maar niet om de commandeur of zijn volk te raken of te kwetsen. Het kan niet zo zijn geweest dat de commandeur en zijn volk zich tot laat in de avond in het schip moesten verbergen om de stenen te vermijden.
De plaatselijke commis ter recherche, Jacobus van der Mij, verklaarde dat hij met de commandeur naar het huis van de baljuw is gegaan en dat ze toen gevolgd werden door 'een groote partij volks bestaande uit Ingeseetenen deeser plaats, soo groot als kleijn, onder welker loop wel veel gevloek op de Helvoeters omging.' Hij heeft geen dreigementen om geweld te plegen gehoord. Alleen de commandeur heeft verteld dat er dreigementen geuit zijn.(3)
De reden om deze verklaring af te leggen was waarschijnlijk dat men zich in wilde dekken tegen een mogelijke aanklacht door de commandeur van het wachtschip tegen ingezetenen van Middelharnis. De bevolking stond niet vijandig ten opzichte van de Franse kaper. Mogelijk gunden ze de kaper zijn Engelse buit.
1. J.R. Bruijn. Varend verleden.De Nederlandse oorlogsvloot in de 17e en 18e eeuw (Amsterdam 1998), 196. J.C. de Jonge, Het Nederlandsche zeewezen. Vierde deel (Haarlem, 1861) 316 317 332
2. Placaat van de Staaten Generaal, houdende verscheide ordres met opzigt tot de vreemde Commissievaarders. Den 3 November 1756. Groot Placaatboeck VIII (1795) 219-220
3..Rechterlijk archief Middelharnis, inv. nr. 41, volgnummer 43, 7 januari 1758.
4. Parmentier, Vissen in het verleden, 40-41
4. Parmentier, Vissen in het verleden, 40-41