zondag 24 maart 2019

Een brief van schipper Jan van Dueren (Zierikzee 1827)

Jan Franse van Dueren (1788-1850) is eerder genoemd op dit weblog, zie bericht van 9 januari 2014. Hij is in 1821 schipper geworden bij de Nieuwe Visscherij in Zierikzee op de nieuw gebouwde sloep De Hoop.
Op 18 april 1827 schreef Van Dueren vanuit Den Helder een brief aan de boekhouder van De Hoop, J.S. Steinbuch 'Koninglijk Postmeester' te Zierikzee. Ze waren met de sloep naar Texel gereisd om aas in te kopen. Zaterdag voor Pasen hadden ze  gevist en wel wat gevangen, maar in verhouding tot de elf bakken want die ze uitgezet hadden was de vangst heel mager.
In het voorjaar werd vooral haring als aas in de beugvisserij gebruikt. Maar er werd onvoldoende haring gevangen zodat De Hoop geen aas had en niet verder kon vissen. 

Mijn Heer de Heer J.S. Stijnbuch, ik laat u weten
Als dat wij op Zondag paassen in Tessel ben gekomen
Want wij hebbe een Zaturdag voor paase nog
11 bak geschoote voor 4 kabbeljauwen en 15 schelvissen
en de Haring vissters zijn een dingsdag gaan vissen
maar niet gevangen, een woensdag zijn zijn ze weer
gaan vissen, maar hebbe maar net voor de klijne
schokkers wat gevange, dus ik weet niet hoe dat
ik aan haring zal koome, ik hoop het beste daar
van. Daar is mijn een bot aan geboode dat ik
geld kan krijge om een schuijt vis te koopen,
maar ik weet niet wat ik doen zal.
Ik zal zien hoe dat het verder af loop.
Verder blijf ik u Edele dienswillege dienaar
JvDueren
Helder den 18 april






Van Dueren is op het aanbod om een schuit vis te kopen ingegaan en met de vis 'op negotie' naar Antwerpen gevaren.
Steinbuch hoorde van iemand uit Middelharnis, die in Zierikzee was, dat Van Dueren Zierikzee voorbij gevaren was met een schuit vis om in Antwerpen te verkopen. De boekhouder had de  brief toen nog niet ontvangen en was onaangenaam verrast. Ook de Commissie van Toezicht was ontstemd dat Van Dueren niet als visser, maar als koopman had gehandeld en dat hij tegen de regels in niet in Zierikzee was binnen gelopen. De kwestie had geen gevolgen voor de schipper.




Zeeuws Archief (ZA), toegang 5518, Commissie van Toezicht van de Nieuwe Visscherij te Zierikzee (1817)1818-1835, inv. nr. 7 notulen en inv. nr. 155 bijlagen, vergadering 27 april 1827.



vrijdag 22 maart 2019

Een brief van schipper Maarten Abeele (Zierikzee 1824)

We schreven al eerder over Maarten Abeele (1767-1841), zie bericht van 26 mei 2014. Hij is in 1822 met zijn gezin naar Zierikzee verhuisd en werd schipper op de nieuw gebouwde sloep De Vreede van de onderneming De Nieuwe Visscherij.
Op 26 november 1824 zat bij de ingekomen stukken van de vergadering van de Commissie van Toezicht een schrijven van Maarten Abeele.

Mijne Heeren van toezigt over De Nieuwe Visscherij van Zierikzee.
het doet mij zeer en ben gevoelig aangedaan
over het ongeluk dat Mattijs Verschoor
treft om tot heden niet weer met een schip
te worden begunstigd. Hij heeft voor twee jaar
geleden bij mijn als stuurman gevaren en
daar ik wegens zijn bekwaamheid indien het
in mijn magt stond hem wel een oorlogschip
zou durven toe vertrouwen, daar ik heden weer
een proef van geve, want zoo hij mij in alles niet
voldaan had zoude ik hem terstond niet
weder bij mijn aan boort nemen en hem alles aan
bevele. Voor zoo ver mijn bekend is zijn er wel
aandere schip[p]ers die aan meer mis bruik schuldig
staan als Mattijs Verschoor. Ik verklaar andermaal
een ...kundig ze[e]man te zijn
En geensints een misbruik maak van sterken 
drank, want terwijl ik een mensch ben die zeer
weijnig sterken drank gebruik[t], zoude het ...
ontdekken van iemand die te veel gebruikte.
Als ik magt over de visscherij hadde was het





eerste schip dat uit de haven voer voor hem,
hij is het waardig in alle betrekking want
hij is een visscher in zijn hart. Zie daar mijne
heeren mijn gevoelen over Mattijs Verschoor.
Hij gaat met mij als visscher weer naar zee,
Maar ik wenschte wel dat hij het geluk had om
van de winter nog eens met mijn op zijn eigen
schip zame uijt de haven te varen. Hij heeft
nu veel ondervonden en heeft ... sedert
een en geruime tijd mijn ra[a]d gevolgt,
waarvan hij wel blijk zal geven. Ik [h]oop
dat ulieden mijn dat sult verschoonen daar
ik als mensch het belang van een ander
behartigd. En noem mijn met ware achting

ued dienaar
M. Abeele




Zeeuws Archief (ZA), toegang 5518, Commissie van Toezicht van de Nieuwe Visscherij te Zierikzee (1817)1818-1835inv. nr. 112, vergadering 26 november 1824