Wij zetten dadelijk koers naar de Bank en of we vangen of niet, we blijven daar. Het staat bij ons vast dat de visch daar komt. De Pernisser heeft daarvoor geen geduld en zeilt de zee over, hij heeft dus alle kans de kabeljauw over den kop te zeilenZe gebruiken hetzelfde aas en dezelfde hoeken [haken], maar de Middelharnissers azen pas als ze weer met schieten beginnen, zodat het aas (indien men makreel gebruikt) nog leeft. Met andere woorden: de Pernissers beginnen te vroeg met azen, waardoor het aas oud is en minder aantrekkelijk voor de kabeljauw.
Als de beug binnen is beginnen de Middelharnisser vissers met een kollijn te vissen, waarmee ook behoorlijk goed gevangen wordt. Met kollen houden de Pernissers zich niet bezig.
De schipper eindigt zijn betoog als volgt:
Dat de Pernisser niet erg geduldig is, blijkt ook daaruit dat hij nu reeds binnen is. U zult zien: onze sloepen blijven de geheele maand September nog weg.
Rotterdamsch Nieuwsblad, 5 september 1904 |
Toelichting:
De sloepen van Pernis en Middelharnis visten met de beug, een stelsel van lange onderling verbonden lijnen. Aan de beuglijnen zaten duizenden korte zijlijntjes, zogenaamde sneuen, waaraan de haken waren bevestigd om de vis te vangen. Al deze haken werden van aas voorzien. Het uitzetten van de beug in zee heette "schieten".
De kolvisserij was eenvoudiger. Dit werkte met een lange kollijn, een lijn met stuk lood met daaraan de kolhaak, die voorzien werd van aas. De kollijnen werden vanaf de scheepsrand door de bemanning heen en weer bewogen.
Beide vistechnieken behoren tot de hoekwantvisserij, de visserij met lijnen en haken in plaats van netten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten