zaterdag 2 september 2023

De bouw van gaffelschuiten in Middelharnis (1787-1795)

door Marlies Jongejan

Met de verkoop van de laatste vissloep in september 1923, nu honderd jaar geleden, kwam een einde aan de eeuwenoude zeevisserij van Middelharnis. In 1794 was Middelharnis de thuishaven van 32 grote vissersschepen, elk met een bemanning van twaalf koppen.
De zeevisserij bood niet alleen werkgelegenheid aan vissers. Ook in de toeleveringsbedrijven was werk aan de winkel. Scheepswerven, zeilmakerijen, een lijnbaan voor de productie van tuigage en vislijnen en taanderijen om de zeilen te conserveren boden aan veel mensen werk. De reders bestelden nieuwe vissersschepen meestal in Dordrecht, Delfshaven en Vlaardingen. 
Maar zowel in de achttiende als in de negentiende liep een aantal schepen in Middelharnis zelf van stapel. In twee artikelen behandelen we de bouw van gaffelschuiten en sloepen op de scheepswerven van Middelharnis.

Gaffelschuiten
De vissersvloot van Middelharnis bestond in de achttiende eeuw voornamelijk uit gaffelschuiten. Zoals de naam al zegt hadden deze schepen een gaffeltuig. Gaffelvisschuiten hadden een platte bodem. Een ander kenmerk was de grote bun onderin het schip. Door de gaten in de bun stroomde constant water zodat de vis levend vervoerd kon worden. De gaffelschuiten waren negentien meter lang en hadden twaalf bemanningsleden. Het waren kostbare schepen die meer dan 10.000 gulden per stuk kostten, nu vergelijkbaar met 100.000 euro. De bouw werd niet door één reder bekostigd. Het geld werd bij elkaar gebracht door de verkoop van aandelen (scheepsparten). In 1783 bestond de vloot bijvoorbeeld uit 25 schuiten. Maar liefst 102 verschillende personen waren in het bezit van één of meer scheepsparten.
De schuiten maakten het hele jaar door reizen van één tot twee weken. De verse zeevis van de Middelharnisse vloot werd op de visafslag van Middelharnis meestal door Antwerpse ventjagers (handelaren) gekocht. Alleen de tarbot ging buiten de afslag om rechtstreeks naar Londen waar welgestelde burgers veel geld betaalden voor deze lekkernij. Aanvankelijk werden de schuiten in Dordrecht of in Delfshaven besteld. In 1787 kreeg Middelharnis een eigen scheepswerf voor de bouw van gaffelschuiten.



Aquarel van een gaffelschuit door Gerrit Groenewegen (1754-1826).
(Particuliere collectie)


Scheepmakerij ‘De Goede Hoop’
In 1675 bestond er al een scheepswerf aan de oostkant van de haven. In 1750 kwam er een tweede scheepswerf aan de oostkant bij. Gijsbert Visser en Leendert Jonker waren de eigenaren van de beide werven, die in 1788 samengevoegd en uitgebreid werden. Op deze werf werden de visschuiten onderhouden en gerepareerd.
Tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) werd de zeevisserij belemmerd door Engelse kapers die zeer actief waren op de Noordzee. Na deze oorlog leefde de visserij op. In Middelharnis wilde men de vloot uitbreiden en vernieuwen. De scheepsbouw werd nu in het dorp zelf ter hand genomen. In 1787 is daartoe een werf aan de westkant van de haven gesticht. Deze werf, ‘De Goede Hoop’ genaamd, werd speciaal ingericht voor de nieuwbouw van gaffelschuiten.

De ligging van de beide scheepswerven in Middelharnis. Bovenaan de werf de ‘De Goede Hoop’,
onderaan de werf van Jonker en Visser. Overgenomen uit: Marco Kuiper, ‘Vissers en ventjagers. 
De visserij van Middelharnis gedurende de achttiende eeuw’ (Leiden 2011) 12.




Kapitaalkrachtige inwoners van Middelharnis financierden de werf. Ze waren allen lid van college van schout en schepenen (het toenmalige dorpsbestuur). De jaren 1786 en 1787 verliepen in de Republiek bijzonder roerig vanwege het conflict tussen patriotten en prinsgezinden. Het is waarschijnlijk geen toeval dat de bestuurders zich juist in deze tijd inspanden om de economische basis van het dorp te versterken. Op een revolutie zaten de Oranjegezinde regenten niet te wachten.
De broers Adrianus Quirinus en Lambertus Kolff, Andries Vink, Maarten Koomen, Dirk van der Slik, Teunis de Bloeme, Jacob Vermeer en Leendert van den Tol legden elk 200 gulden in als beginkapitaal. Gualtherus Kolff, de vader van Adrianus Quirinus en Lambertus, deed ook mee voor 200 gulden. De 1.800 gulden die aldus bijeengebracht was, bleek niet voldoende. De gebroeders Kolff deden er elk nog 300 gulden bij.
De initiatiefnemers haalden twee ‘meester-scheepmakers’, Gerrit de Bon en Joris de Bon, vanuit Delfshaven naar Middelharnis. Zij hadden veel ervaring met het bouwen van gaffelschuiten.

De Eersteling
In mei 1787 ging de werf van start en in december liep de eerste gaffelschuit van stapel. Het schip kreeg de toepasselijke naam de Eersteling. Het schip kostte volledig uitgerust 12.000 gulden (120.000 euro). A.Q. Kolff noteerde in 1787 in zijn register dat hij voor 1.500 gulden voor een achtste part eigenaar was geworden van de Eersteling ‘sijnde gemaekt op de nieuwe scheepstimmerwerf in den selve jaere alhier aengelegt, en de eerste visschuijt die in Middelharnis is gemaekt.’ De stuurman (schipper) van de nieuwe schuit werd Corstiaan Wafelbakker.

Portret van Adrianus Quirinus Kolff (1745-1826), toegeschreven aan 
Taco Scheltema,gedateerd 1798. RKD – Nederlands Instituut 
voor Kunstgeschiedenis, Den Haag (Particuliere collectie)


Meer gaffelschuiten
Na de Eersteling volgden in 1789 de Jonge Arentje en de Jonge Jannetje, in 1791 de Cornelia Elizabeth en in 1795 de Vrouwe Jacoba Geertruij. Deze vijf gaffelschuiten komen in het register van A.Q. Kolff voor omdat hij een part van een achtste of een zestiende in deze schepen had. A.Q. Kolff was wijnhandelaar, secretaris van het dorpsbestuur en pachter van de visafslag. Hij was een bemiddeld man. Maar de rijkste en machtigste man van het dorp was de president van het schepencollege, Leendert van den Tol. Hij had aanzienlijke parten in vrijwel alle gaffelschuiten. In 1798 was hij de boekhouder van 17 van de 29 schuiten. We zien tussen 1787 en 1794 drie gaffelschuiten opduiken die naar kinderen van Leendert van den Tol en Elisabeth Oosterling vernoemd zijn. Naast de al genoemde Jonge Jannetje waren dit de Jonge Marinus en de Jonge Jeroen. Dit brengt het aantal in Middelharnis gebouwde gaffelschuiten op zeven. Ook de gaffelschuiten Jonge Jacob en Jonge Cornelis dateren uit deze periode en zijn waarschijnlijk op de werf de ‘De Goede Hoop’ gebouwd. De werf is negen jaar in bedrijf geweest voor de nieuwbouw van gaffelschuiten. Gemiddeld liep er jaarlijks één gaffelschuit van stapel.


Model van de gaffelschuit de Jonge Marinus door W.C. Ravensbergen
naar gegevens van J. Ploeg (Museum Vlaardingen)



Oorlog op zee, verkoop van de scheepswerf ‘De Goede Hoop’
In september 1793 raakte de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in oorlog met Frankrijk. Franse kapers maakten de Noordzee onveilig. Zo werd de gaffelschuit Maria en Anthonia uit Middelharnis op 16 maart 1794 door een Duinkerker kaper overmeesterd en vernield. De bemanning werd in Noorwegen aan wal gezet. A.Q. Kolff bezat een zestiende part in deze schuit. Hij leed geen groot verlies omdat hij dit aandeel in 1791 uit een faillissement gekocht had voor maar 133 gulden.
De scheepsbouw kwam als gevolg van de oorlog stil te liggen. Vanwege de onzekere tijden werd er niet meer geïnvesteerd in nieuwe schepen. De scheepsbouwers Gerrit en Joris de Bon verlieten Middelharnis en de scheepswerf de ‘De Goede Hoop’ werd in 1795 verkocht aan scheepstimmerman Adrianus van der Staal.

De patriotten riepen op 19 januari 1795 met steun van Frankrijk de Bataafse Republiek uit. Engeland, in 1793 en 1794 nog de bondgenoot van de Republiek in de strijd tegen Frankrijk, werd nu de vijand. De verbondenheid met Frankrijk bracht vanzelf met zich mee dat de Bataafse Republiek meegezogen werd in de jarenlange oorlog tegen Engeland. In september 1795 verklaarde Engeland officieel de oorlog aan Nederland. De oorlog werd vooral op zee uitgevochten en bracht grote schade toe aan de visserij. Negen gaffelschuiten uit Middelharnis gingen tijdens de Franse tijd verloren door kapingen. Andere schuiten gingen door scheepsrampen verloren of ze werden gesloopt. Na twintig oorlogsjaren was er in Middelharnis in 1813 nog een bescheiden vissersvloot van vijftien of zestien gaffelschuiten over. Een deel van de in Middelharnis gebouwde gaffelschuiten heeft nog lang doorgevaren. De Eersteling, de Jonge Arentje en de Vrouwe Jacoba Geertruijda hebben tot 1824 dienst gedaan. De Jonge Cornelis verging in oktober 1825 tijdens een hevige storm voor de Engelse oostkust. De dertien bemanningsleden verloren het leven. De Jonge Jannetje voer in 1827 voor het laatst uit en is daarna gesloopt.
Na de Franse tijd zijn er geen nieuwe gaffelschuiten meer gebouwd. In 1817 werd in Middelharnis een nieuw scheepstype geïntroduceerd: de bunvissloep. De bouw van sloepen op de plaatselijke scheepswerven behandelen we in het volgende artikel.

Dit artikel is verschenen in Eilanden-Nieuws van 1 september 2023.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten