zondag 7 oktober 2012

IJslandvaart vanuit Middelharnis

IJslandvaart vanuit Frankrijk
Pêcheurs d'Islande, Une vie sans printemps heette de tentoonstelling in 2006 in het Musée Portuaire in Duinkerken. In het midden van de negentiende eeuw was Duinkerken de belangrijkste Franse haven voor de kabeljauwvisserij op IJsland. Jaarlijks vertrokken in april zo'n 130 schepen met 2000 bemanningsleden. De reis duurde een half jaar.


Retour de pêche à l'Islande, aquarelle Orlando Norie, 1875. 
© Collection du Musée portuaire.

Naast Duinkerken waren ook Vlaamse vissersplaatsen (Oostende vooral) actief in de IJslandvaart, plaatsen langs de Noordfranse kust (o.a.Calais, Boulogne) en Bretonse havens (Paimpol bijvoorbeeld).
In het boek dat bij de tentoonstelling hoort worden alle facetten van de IJslandvaart behandeld. De voorbereidingen voor de "Grand départ", het leven aan boord, het vissen, het verwerken en zouten van de vis, verblijf in het Faskrudsfjord, het leven van de visservrouwen etc.  Een bijzonderheid is dat enkele Duinkerkse vissers hebben gezorgd voor IJslandse nakomelingen die in 1988 een reünie hielden in Duinkerken (1).
Door de roman Pêcheur d'Islande van Pierre Loti uit 1886 heeft de IJslandvisserij vanuit Bretagne brede bekendheid gekregen. 

IJslandvaart vanuit Nederland
Standaardwerk over dit onderwerp is het proefschrift uit 1935 van Marie Simon Thomas (3). In de zeventiende en de achttiende eeuw werd vanuit Enkhuizen, Delfshaven, Schiedam, Zwartewaal, Vlaardingen, Maassluis en Zierikzee in de omgeving van IJsland op kabeljauw gevist. De IJslandvisserij van Maassluis is het thema van het boek Psalmenoproer van Maarten 't Hart.
Aan het eind van de achttiende eeuw werd de concurrentie vanuit Franse havens en vanuit de havens in de Oostenrijkse Nederlanden  (Duinkerken, Oostende en Nieuwpoort) te groot.
De invoerrechten waren hoog en in naburige landen kregen de kabeljauwvissers een premie. Deze steun moesten de vissers in de Republiek ontberen. Daarnaast zorgde de kabeljauwvisserij bij Newfoundland voor een grote aanvoer op de Europese markt. De premie die in 1788 alsnog werd verleend hielp de IJslandvisserij er niet meer bovenop.

In het boek van Marie Simon Thomas wordt Middelharnis vermeld in het laatste hoofdstuk dat over de negentiende eeuw gaat. Het College van Gecommitteerden tot de IJslandsche kabeljauwvisscherij in Zuid-Holland hield vanaf 1818 lijsten bij van schepen, reders en aangebrachte vis. Het aantal schepen lag tussen 1818 en 1836 meestal tussen de 10 en 15 per jaar waarvan de meeste uit Maassluis en Vlaardingen. Delfshaven was meestal met een schip vertegenwoordigd, Zwartewaal rond 1830 met een tot vier en Pernis rond 1830 met een tot vijf schepen per jaar.

IJslandvaart vanuit Middelharnis in 1829, 1830, 1831, 1832 en 1833
In dezelfde tijd dat Zwartewaal en Pernis schepen naar IJsland stuurden ging ook vier keer een sloep uit Middelharnis naar IJsland. Thomas vermeldt Middelharnis in 1829 tot en met 1833 telkens met één schip (Bijlage N).
In de bron, dat wil zeggen het archief van de Gecommiteerden van de IJslandse en kabeljauwvisserij in Zuid-Holland, vinden we meer gegevens.  De
 reis in 1829 werd ondernomen met de nieuwe sloep Vrouw Pietertje), stuurman Jan de Waard, boekhouder L. Kolff van Oosterwijk. Aan de reizen van 1830 tot en met 1833 nam de hoekerbuis Waakzaamheid van Jacob Slis deel.

Aankondiging door reder Lambertus Kolff van Oosterwijk dat hij
in april 1829 een sloep naar IJsland zal sturen. Het begeleidend schrijven van
Cornelis Kolff, neef van Lambertus, is gedateerd 21 februari 1829.
Nationaal Archief, toegang 311.05,  inv. nr. 15.

Na 1837 gingen er uit Zuid-Holland meestal nog twee of drie schepen per jaar naar IJsland. Vanaf 1850 ging het nog slechts om enkele incidentele weinig succesvolle pogingen, zoals die van reder Kolff uit Middelharnis in 1902.


IJslandvaart vanuit Middelharnis in 1902
In 1902 hebben twee sloepen uit Middelharnis in de IJslandse wateren gevist. 
In een artikel van Jan Both in De Ouwe Waerelt  wordt de reis in 1902 van de beide stalen sloepen van rederij Wed. C. Kolff en Zoon beschreven.  De MD 10 Johanna Hendrika schipper, Leendert Koster en de MD 14 Paul Kruger, schipper Hein Langbroek vertrokken op 29 april 1902. De schepen zijn op 21 juli teruggekeerd dus het was een reis van korte duur, maar de afgelegde afstand was enorm. De schepen zijn 1500 mijl ver weg geweest. 
Vanwege de onbekendheid met de vaart op IJsland was er een loods aan boord. Bij Hein Langbroek was het een Engelsman en bij Leen Koster een Fransman (5).
Van deze reis zijn egodocumenten in de vorm van brieven en gedichten bewaard gebleven 
Matthijs Visser was een van de opvarenden van de MD 10. Hij schreef een gedicht over de  reis (2).
Matthijs Visser (1864-1942)
foto: Streekarchief Goeree-Overflakkee


In 1932 waren de rollen omgekeerd: drie moderne IJslandse trawlers brachten hun vis aan de wal in IJmuiden


1. Jean-Pierre Mélis. Grande pêche, T. 1. Goélettes flamand à l'Islande. 2006
2. J.C. Both. Een visreis naar IJsland. In: De Ouwe Waerelt, 12(2012)35, 12-17.

3. Marie Simon Thomas. Onze IJslandsvaarders in de 17de en 18de eeuw; bijdrage tot de geschiedenis van de nederlandsche handel en visscherij. Amsterdam, 1935. Proefschrift Utrecht.
4. Maarten 't Hart. Psalmenoproer. Amsterdam, 2006.
5. interview met Kees Koster en Gerrit Langbroek, ZB, 1903 A 7.

C. de Jong, Barend Faasse's rijmbeschrijving van zijn visreis naar IJsland in 1902. Mededelingen zeegeschiedenis.1979, 103-109.

bron: Nationaal Archief,, toegang 311.05, College van Gecommitteerden tot de IJslandsche kabeljauwvisscherij in Zuid-Holland, inv. nr. 1, p. 271, 301, inv. nr. 2, p. 27, 40, 44. 

In inv. nr. 15 (1829) aanvraag van L. Kolff van Oosterwijk.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten