Mark Kurlansky schreef in 1997 een boek over de kabeljauw onder de titel Cod, a biography of the fish that changed the world.
Mark Kurlansky's boek over de kabeljauwvangst en -consumptie beslaat 1000 jaar en vier werelddelen. Wereldgeschiedenis vanuit de invalshoek van de kabeljauw. Er zijn tal van recensies over dit boek waarin de inhoud kort samengevat wordt op internet te vinden.De kabeljauw is eeuwenlang van grote economische betekenis geweest voor de vissersplaatsen in het Noord-atlantisch gebied. De dorpen en steden behoorden tot verschillende landen maar ze leefden van dezelfde gemeenschappelijke visgronden.
Ook Middelharnis maakte van ca. 1600 tot 1924 deel uit van deze Noordatlantische economie.
De kabeljauw hoort tot de orde van de Gadidae waartoe ook schelvis, koolvis, heek, wijting, leng en lom behoren. Kenmerkend voor de kabeljauw is dat deze vis zeer geschikt is om te drogen (stokvis) en om in te zouten. Stokvis waarvoor zowel kabeljauw als andere vissoorten worden gebruikt werd al sinds de middeleeuwen op grote schaal verhandeld. Gezouten kabeljauw werd vooral door vissers uit Spanje en Portugal verhandeld, die in het voordeel waren omdat zout hier volop voor handen was. Kabeljauw is ook gedroogd en gezouten nog zeer rijk aan proteïnen en daarom was het geschikt om mee te nemen op lange zeereizen.
Kurlansky beschrijft ook hoe belangrijk kabeljauw was als eiwitbron voor de slaven op de plantages in West-Indië.
Ongeveer alles van de kabeljauw is bruikbaar: keel en wangen als delicatesse, kuit voor op brood en de lever verwerkt tot levertraan.
Kabeljauw komt voor op de uitgebreide banken in de Atlantische oceaan en de Noordzee. De Grand Banks bij Newfoundland en New-England, de Doggersbank in de Noordzee en de banken onder IJsland zijn gebieden die lange tijd erg rijk aan kabeljauw geweest zijn. Op deze banken is het hele jaar plankton aanwezig dat aan het begin staat van de voedselketen. Kabeljauw is niet kieskeurig als het om voedsel gaat en goed bestand tegen parasieten. Een overlever dus.
Eeuwenlang werd geloofd dat het niet op kon met de kabeljauw, in de twintigste eeuw kwam de waarheid pijnlijk aan het licht. Door overbevissing werd de kabeljauwstand gedecimeerd. In 1992 kondigde de Canadese regering een moratorium af voor de Grand Banks waardoor 30.000 vissers werkeloos werden. Tussen de ontdekking van deze visgronden door de Basken en de volledige uitputting van de visstand door grote drijvende visfabrieken zit ongeveer 1000 jaar.
Kabeljauwvangst door vissers uit Middelharnis
In de zeventiende en achttiende eeuw hielden de vissers uit Middelharnis zich met de kustvisserij bezig, er werden nog geen verre zoutreizen gemaakt. De visserij op kabeljauw op de Doggersbank werd in de winter uitgeoefend. De vis werd bewaard in de bun en levend verkocht aan ventjagers voor de afzetmarkt in de Vlaamse steden. De vissen die boven kwamen drijven werden wel gezouten. Naast kabeljauw was tarbot een hoofdproduct en werd ook rog en schelvis aangevoerd (1).
In de negentiende eeuwse bloeiperiode van de visserij in Middelharnis die duurde van 1863 - 1889 was de beugvisserij op kabeljauw het hoofdbedrijf. In de periode 1880-1884 werd jaarlijks gemiddeld 238 ton gezouten kabeljauw aangevoerd en 33 ton leng. Vanaf 1889 liepen de vangsten terug en in 1901 werd nog maar 26 ton zoute kabeljauw aangevoerd. De "niets ontziende en alles uitputtende wijze waarop de (stoom)trawlers de visplaatsen bevisten" werd in Engeland al snel als de oorzaak van de visarmoede benoemd.
Als substituut voor de zoute visvangst werd in Middelharnis nog een tijd geprobeerd om met haringvangst inkomsten te verwerven. Ook werd in 1902 een poging gedaan om met de IJslandvaart mee te doen. Beide pogingen waren weinig succesvol.
Toen in 1909 ook de opbrengsten van de verse visvangst minder werden ging het snel bergafwaarts met de visserij in Middelharnis.
Met zeilen in plaats van stoom en met lijnen in plaats van netten was de concurrentie niet meer vol te houden (2).
In de negentiende eeuwse bloeiperiode van de visserij in Middelharnis die duurde van 1863 - 1889 was de beugvisserij op kabeljauw het hoofdbedrijf. In de periode 1880-1884 werd jaarlijks gemiddeld 238 ton gezouten kabeljauw aangevoerd en 33 ton leng. Vanaf 1889 liepen de vangsten terug en in 1901 werd nog maar 26 ton zoute kabeljauw aangevoerd. De "niets ontziende en alles uitputtende wijze waarop de (stoom)trawlers de visplaatsen bevisten" werd in Engeland al snel als de oorzaak van de visarmoede benoemd.
Als substituut voor de zoute visvangst werd in Middelharnis nog een tijd geprobeerd om met haringvangst inkomsten te verwerven. Ook werd in 1902 een poging gedaan om met de IJslandvaart mee te doen. Beide pogingen waren weinig succesvol.
Toen in 1909 ook de opbrengsten van de verse visvangst minder werden ging het snel bergafwaarts met de visserij in Middelharnis.
Met zeilen in plaats van stoom en met lijnen in plaats van netten was de concurrentie niet meer vol te houden (2).
het boek van Mark Kurlansky is in Nederland uitgegeven onder de titel: Kabeljauw, biografie van de vis die de wereld veranderde.
1.Marco Kuiper. Vissers en ventjagers. p. 26,27
2. Dean van der Wekke. De ondergang van de (beug)visserij van Middelharnis. Rotterdam, 1989. Hoofdstuk 6.
2. Dean van der Wekke. De ondergang van de (beug)visserij van Middelharnis. Rotterdam, 1989. Hoofdstuk 6.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten