Het spookschip
De sloep uit dit jeugdboek van Cor van den Tol is de MD 7 Toekomst.
Wat weten we over de MD 7 Toekomst ?
De A 11 Avenir, zoals de sloep oorspronkelijk heette, was een houten schip van de Antwerpse rederij Wed. Mauroy, gebouwd in 1883. In november 1887 werd de sloep aangevaren ter hoogte van Doggersbank door de Duitse stoomboot Prins Wilhelm. De sloep werd door de MD 1 Waakzaamheid, schipper Johannes de Waard, in Den Helder/Nieuwediep binnengebracht. Rederij P.L. Slis kreeg hiervoor 1.220 gulden als beloning.
De A11 Avenir en A12 Pionnier werden in 1888 door reder K.J. Meijer uit Middelharnis aangekocht. De schepen voeren vanaf 1892 voor rekening van rederij P.L.Slis als MD 7 Toekomst en MD 35 Pionier.
De Antwerpse schepen waren een stuk groter dan de sloepen waarmee men in Middelharnis gewoon was te varen. Sommige vissers 'hadden het er niet op'. Er deden verhalen de ronde over de eigenaardigheden van deze schepen. Het idee dat de sloepen uit een katholieke streek kwamen en dat er aan boord wel veel gevloekt zou zijn, stond de mensen ook niet aan (1). Misschien werd de Toekomst ook toen al een spookschip genoemd of anders heeft de schrijver van het boek deze term bedacht.
De MD 7 Toekomst werd in mei 1899 aangevaren door een grote Noorse bark (2), de Zorida. De bemanning van de sloep sprong over naar het Noorse schip. Drie bemanningsleden, Jan de Man, Aren de Koning en Leendert Koster, misten de sprong en verdronken. Stuurman Laurens van Gelder raakte bekneld tussen de bark en de sloep. Hij werd zwaar gewond en stierf aan zijn verwondingen. De Zorida heeft de Toekomst op sleeptouw genomen en naar de Noorse haven Krageroë gebracht. Laurens van Gelder werd in Brevik begraven. De bemanning is per boot terug naar huis gekomen.
Het boek van Cor van den Tol
Van den Tol adviseert de lezers om niet te zoeken naar vissers die bestaan hebben of nog leven, want hij wilde vooral een boeiend en aantrekkelijk jeugdboek schrijven (3). De bovenstaande aanvaring wordt wel in het boek beschreven. Maar in het boek komen twee bemanningsleden, de kofjekoker Frans Verburg en zijn zeevader De Snorre, met een roeiboot in Grimsby terecht. Hier beleeft Frans avonturen samen met de zoon van de vuurtorenwachter.
De spanning wordt vanaf het begin van het boek opgebouwd doordat de hoofdpersoon Frans al lang voor zijn vertrek verhalen over het spookschip hoort en hij zelf vanaf de eerste dag aan boord merkwaardige dingen meemaakt. Ondanks deze spanning is het boek toch hier en daar wat saai om te lezen.
Bij de beschrijving van het leven in het dorp Middelharnis en de Vissersstraat is het boek Zee en eiland van Arjanus Faasse ongetwijfeld een inspiratiebron geweest. Hoewel Van den Tol, die in 1906 geboren is, zelf ook nog een staartje van de Middelharnisse visserijgeschiedenis meegemaakt heeft.
Details als het winkeltje van Dikke Jannekee in de Vissersstraat en de winkel de Gekroonde Moren zijn aardig om te lezen. Een ontmoeting met een visser genaamd Jongejan, aan de Sasdijk, komt dicht bij de realiteit van het begin van de twintigste eeuw. Ook het verblijf in IJmuiden bij 'geëmigreerde' familieleden tussen de reizen door, was een ervaring die rond de eeuwwisseling door velen gedeeld werd.
Het leven van het kofjekokertje is beschreven zoals je het ook in andere bronnen tegenkomt. De laatste schooldag op elfjarige leeftijd van een kind dat nog voornamelijk met knikkeren bezig was.
De auteur
De website oogo.cultuurpleingo.nl bevat de volgende tekst over Cor van den Tol:
Cor van den Tol had een leesbibliotheek op het Zandpad. Het was een lange smalle ruimte vol rekken met overwegend bruin gekafte boeken en boeken met een doorzichtig plastic omslag. Cor van den Tol, een rijzige man met een volle grijze haardos, stond achter de toonbank. Je kon er halverwege de jaren zestig voor een dubbeltje per week een roman lenen.
© Marlies Jongejan
1. Arjanus Faasse, Zee en eiland, (ca. 1962) 86.
2. Zie: Rinus van Dam, Marlies Jongejan en Pieter Koster, De vergeten vissers van Middelharnis. Scheepsrampen en ongevallen (1717-1938) (Amsterdam 2018) 169-170
3. Cor van den Tol. Het Kofjekokertje en het Spookschip van Middelharnis. Naarden, 1973. Illustraties van Jan P. Koenraads.
Heldersche en Nieuwedieper Courant, 20 en 23 november 1887. |
De A11 Avenir en A12 Pionnier werden in 1888 door reder K.J. Meijer uit Middelharnis aangekocht. De schepen voeren vanaf 1892 voor rekening van rederij P.L.Slis als MD 7 Toekomst en MD 35 Pionier.
De Antwerpse schepen waren een stuk groter dan de sloepen waarmee men in Middelharnis gewoon was te varen. Sommige vissers 'hadden het er niet op'. Er deden verhalen de ronde over de eigenaardigheden van deze schepen. Het idee dat de sloepen uit een katholieke streek kwamen en dat er aan boord wel veel gevloekt zou zijn, stond de mensen ook niet aan (1). Misschien werd de Toekomst ook toen al een spookschip genoemd of anders heeft de schrijver van het boek deze term bedacht.
De MD 7 Toekomst werd in mei 1899 aangevaren door een grote Noorse bark (2), de Zorida. De bemanning van de sloep sprong over naar het Noorse schip. Drie bemanningsleden, Jan de Man, Aren de Koning en Leendert Koster, misten de sprong en verdronken. Stuurman Laurens van Gelder raakte bekneld tussen de bark en de sloep. Hij werd zwaar gewond en stierf aan zijn verwondingen. De Zorida heeft de Toekomst op sleeptouw genomen en naar de Noorse haven Krageroë gebracht. Laurens van Gelder werd in Brevik begraven. De bemanning is per boot terug naar huis gekomen.
Zierikzeese Nieuwsbode 4 mei 1899 |
Het boek van Cor van den Tol
Van den Tol adviseert de lezers om niet te zoeken naar vissers die bestaan hebben of nog leven, want hij wilde vooral een boeiend en aantrekkelijk jeugdboek schrijven (3). De bovenstaande aanvaring wordt wel in het boek beschreven. Maar in het boek komen twee bemanningsleden, de kofjekoker Frans Verburg en zijn zeevader De Snorre, met een roeiboot in Grimsby terecht. Hier beleeft Frans avonturen samen met de zoon van de vuurtorenwachter.
De spanning wordt vanaf het begin van het boek opgebouwd doordat de hoofdpersoon Frans al lang voor zijn vertrek verhalen over het spookschip hoort en hij zelf vanaf de eerste dag aan boord merkwaardige dingen meemaakt. Ondanks deze spanning is het boek toch hier en daar wat saai om te lezen.
Bij de beschrijving van het leven in het dorp Middelharnis en de Vissersstraat is het boek Zee en eiland van Arjanus Faasse ongetwijfeld een inspiratiebron geweest. Hoewel Van den Tol, die in 1906 geboren is, zelf ook nog een staartje van de Middelharnisse visserijgeschiedenis meegemaakt heeft.
Details als het winkeltje van Dikke Jannekee in de Vissersstraat en de winkel de Gekroonde Moren zijn aardig om te lezen. Een ontmoeting met een visser genaamd Jongejan, aan de Sasdijk, komt dicht bij de realiteit van het begin van de twintigste eeuw. Ook het verblijf in IJmuiden bij 'geëmigreerde' familieleden tussen de reizen door, was een ervaring die rond de eeuwwisseling door velen gedeeld werd.
Het leven van het kofjekokertje is beschreven zoals je het ook in andere bronnen tegenkomt. De laatste schooldag op elfjarige leeftijd van een kind dat nog voornamelijk met knikkeren bezig was.
De Toekomst vaart weg uit Middelharnis illustratie uit het boek |
De auteur
De website oogo.cultuurpleingo.nl bevat de volgende tekst over Cor van den Tol:
De romanschrijver Cor van den Tol (1906-1975) en het eiland Goeree-Overflakkee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De auteur werd op 25 augustus 1906 in Middelharnis geboren en overleed op bijna 69-jarige leeftijd in zijn geboortedorp. Toen hij stierf liet de geliefde schrijver in veel opzichten een grote leegte na. Van den Tol werd begraven op de begraafplaats ‘Vrederust’ aan de Rottenburgseweg. Van den Tol kwam uit een arbeidersgezin, zijn vader was landarbeider. Het gezin telde zeven kinderen, vier jongens en drie meisjes. Terugkijkend op zijn jeugd sprak hij over de kleine kamertjes, de harde zoute bonen, de ‘luzze’ (kleine aanbouw van een woning) en het zeer kleine kamertje met de (niet) w.c. Van den Tol las, in tegenstelling tot zijn ouders, graag. Als schoolkind schreef hij opstellen voor zijn klasgenoten. Een keer viel de jeugdige schrijver door de mand. Toen één van hen de door Cor geschreven tekst niet goed kon lezen zei hij: ‘Cor, wat staet hier?’. De ouders van Cor hadden geen geld om boeken aan te schaffen; hij mocht ze bij de dokter en de notaris lenen. Toen Cor vijftien jaar was schreef hij een verhaal dat werd gepubliceerd in het letterkundige tijdschrift ‘Opgang’. Een leraar Nederlands aan de Rijks H.B.S. te Middelharnis onderkende het schrijftalent van de jonge Cor en gaf hem twee jaar lang les in stijl en taal. Maar Cor was hiermee nog geen broodschrijver. Net als zovelen moest hij meewerken om het grote gezin in hun dagelijkse behoeften te voorzien. Toen Cor van den Tol twaalf jaar oud was ging hij letterlijk met textiel de boer op. Hier ligt de basis van de boeken van Van den Tol in het algemeen en van zijn Flakkeese boeken in het bijzonder. Op zijn rondgang langs huizen en boerderijen moet de schrijver talloze verhalen hebben gehoord die op het eiland speelden. Later vinden we ze terug in bijvoorbeeld: ‘Mensen die langs ons gaan’, Flakkeese novellen en schetsen. Een boek dat de schrijver opdroeg ‘aan het Flakkeese volk, dat ik liefheb.’
Cor van den Tol, foto van de website cultuurpleingo.nl |
© Marlies Jongejan
1. Arjanus Faasse, Zee en eiland, (ca. 1962) 86.
2. Zie: Rinus van Dam, Marlies Jongejan en Pieter Koster, De vergeten vissers van Middelharnis. Scheepsrampen en ongevallen (1717-1938) (Amsterdam 2018) 169-170
3. Cor van den Tol. Het Kofjekokertje en het Spookschip van Middelharnis. Naarden, 1973. Illustraties van Jan P. Koenraads.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten