zondag 19 april 2015

De reddingspoging van het koopvaardijschip Juno uit Schiedam door vissers uit Middelharnis in 1791 en nog enkele voorbeelden van reddingen

Het koopvaardijschip Juno uit Schiedam kwam op 12 juli 1791 om drie uur in de middag in moeilijkheden. Het schip was net buiten het gezicht van de wal en had Stettin aan de Oostzee als bestemming. Met het hijsen van twee vlaggen werd de aandacht van de bemanning van de gaffelvisschuit de Jonge Cornelia uit Middelharnis getrokken. Stuurman Jacob van de Rovaart en de matrozen Marinus van Woensel, Abram Bree, Pieter Masteluijn, Teunis Otto, Barend Masteluijn, Cornelis Roodsant en Claas van der Waal hebben op 19 augustus 1791 een verklaring afgelegd over het gebeurde.

De Jonge Cornelia is naar de Juno  toegezeild en Jan Kan, de schipper van de Juno, heeft hen gepraaid en geroepen dat zijn schip in nood was. Hij verzocht Jacob van de Rovaart om hulp. Ofschoon de zee 'zeer moeilijk stond'  heeft de stuurman van de visschuit geroepen dat hij het wel wilde proberen, mits hij een beloning van 800 gulden zou krijgen voor het binnenbrengen van de Juno. Deze eis werd door Jan Kan geaccepteerd.

Twee matrozen van de visschuit zijn met gevaar voor eigen leven aan boord gegaan van het koopvaardijschip. Ze zeilden naar de wal tot ze de toren van 's-Gravezande zagen en verder tot ze de toren van Brielle in het gezicht kregen. De Juno moest  hier de noodvlag hijsen. De bemanning is aan boord gekomen van de visschuit. Ze hebben allemaal gezien dat de Juno om zes uur 's-avonds over bakboorzijde is omgevallen en gekanteld. De bemanning van de Juno is de 13e juli in Middelharnis aan wal gebracht.

Uit hoofde van de mislukte pogingen tot behoud van het schip zijn Jan Kan en Jacob van de Rovaart overeengekomen dat de beloning 300 gulden zou worden, in plaats van de eerder overeengekomen 800 gulden. Jan Kan heeft 100 gulden contant afgerekend en een Zeeuwse rijksdaalder* als fooi voor de bemanning gegeven. Hij beloofde zijn best te zullen doen dat de resterende 200 gulden zo snel mogelijk door zijn reder of boekhouder voldaan zou worden.

* Een zilveren Zeeuwse rijksdaalder had een waarde van 51 of 52 stuivers.



Bron:
Rechterlijk archief Middelharnis, inv nr.44 , verklaring 19 augustus 1791


Een tweede voorbeeld is te vinden in het Streekarchief Voorne-Putten. Het dateert uit december 1814 en heeft betrekking op het binnenbrengen van een smakschip met als bestemming Schiedam door de bemanning van de vissersschuit Willem Hendrik, schipper Arij (moet zijn: Aren) Jans de Waard. De beloning bedroeg 300 gulden.De vissers Arij (Aren) Izaaks de Waard en Kornelis Waterman worden met name genoemd.





Nog een voorbeeld. In januari 1815 hielpen de gaffelschuiten Willem Hendrik, stuurman Aren Jansz de Waard en de Paulina Helena, stuurman Simon Stapel, een kofschip dat in de problemen gekomen was. De schuit van Aren de Waard is dus voor de tweede keer in korte tijd te hulp geschoten.

Jan van de Rovaard (sloep Cornelia Johanna) sleepte op 25 oktober 1825 samen met een loodsboot een zinkende galjas de haven van Middelharnis binnen. De hadden het schip zonder equipage aangetroffen op ‘den Ooster’. Het bleek te gaan om het uit Lubeck afkomstige schip Jupiter, volgeladen met eiken planken en balken van grenenhout. De publieke verkoping op last van de opper-strandvonder van de lading vond op 2 maart 1826 in Middelharnis plaats. Het schip zelf werd op 2 augustus 1826 in Middelharnis verkocht.


Rotterd crt. 27 oktober 1825, Opregte Haarlemsche courant, 5 januari 1826. Opregte Haarlemsche courant, 21 februari 1826, 22 juli 1826


Bron: Notarieel archief Middelharnis. Inventarisnummer 5820, volgnummer 11 en 12.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten