maandag 20 maart 2017

Ventjager Stoffel Dirkse Visser uit Middelharnis bij Fort St. Philippe (1720)

Stoffel Dirkse Visser was ventjager in Middelharnis. Hij had een bezaanbunschuit waarmee hij verse vis naar Antwerpen bracht. Om in Antwerpen te komen moest op Fort Lillo tol betaald worden aan Zeeland en op Fort St. Philippe aan Brabant, toen behorend tot de Oostenrijkse Nederlanden. In maart 1720 is hij door zwaar weer bij terugkomst uit Antwerpen bij Fort St. Philippe in de problemen gekomen. Waarschijnlijk was hij bevreesd om aansprakelijk gesteld te worden voor schade aan de aanlegplaats van het fort.

Op 3 april 1720 verschenen Jan Jacobse Visser en Dirk Janse van Kouwerkerk, de tweede en de derde man van de ventjagersschuit, voor de schepenen van Middelharnis om een verklaring af te leggen. Het relaas:
Op dinsdag 26 maart 1720 zijn ze 's-avonds om zes uur uit Antwerpen vertrokken. Om acht uur zijn ze voor het Fort de Philippe gekomen waar ze het anker lieten vallen om in te klaren. De wind begon van tijd tot tijd zo sterk op te steken dat de andere dag tegen de middag, woensdag om tien of elf uur, hun anker het niet meer hield. Met veel moeite en arbeid zijn ze op hun anker gierende even na de middag beoosten van het hoofd aan het Fort gekomen. Daarop heeft Stoffel Dirkse aan de heer commies Verdussen gevraagd of hij een touw aan het hoofd mocht brengen, om door het harde weer geen schade op te lopen aan zijn schip. Hij kreeg daar toestemming voor van de heer Verdussen en de heer Alet. Ze hebben het schip aan een buitenpaal van het hoofd vastgemaakt terwijl het anker uit bleef staan. Stoffel Dirkse heeft aan commies Alet gevraagd of hij hem alvast uit wilde klaren, zodat hij bij de eerste gelegenheid zou kunnen wegvaren "om een goed opper* te becomen". De kapitein van het Jacht** was ook op het Fort. Eerst weigerde commies Alet maar toen Stoffel Dirks aanhield stond hij het toe. De commies vroeg hem om met gepast geld te betalen. Hij zou het aan de anderen bekend maken en vroeg hoe laat de schipper wilde varen. De getuigen hebben gezien dat hun schipper aan de heer Alet het geld van het klaren heeft gegeven en dat hij afscheid van hem nam. Met deze toestemming vertrokken ze dezelfde avond om negen uur, het anker lichtende bij het fort en zijn met de ebstroom afgedreven tot in het Weerloose Rak om een opper te hebben, omdat zij zonder gevaar bij niet langer bij het hoofd konden blijven liggen. Toen ze bij het hoofd lagen hebben ze nog gezien dat het planken hoofd en het huisje dat daar op staat door het opvloeiende sterke water op die avond tussen vijf en zes uur van tijd tot tijd werd weggeslagen. Hun schuit echter, "leggende stijf op hare kabel", heeft het hoofd nooit geraakt, laat staan dat het hoofd enige schade opgelopen heeft.


 Fort St, Philippe op de rechter Schelde-oever onderaan.
Het Weerloze Rak was vermoedelijk de inham rechtsboven
onder het fort Kruisschans. 
*Opper = beschutting tegen wind en zee.
** het jacht is het wachtschip dat op de rivier patrouilleerde.

Kaart: Zeeuws Archief. Zelandia illustrata. 751-2 [Kaart van] t Meerderdeel van Staats-Vlaenderen, vervattende het Asseneder, Axeler en Hulsterambacht, alsmede het lant van Saeftingen, den Doel etc., nevens een groot deel van de rivier de Schelde met zyne forten en sterktens. Amsterdam : wed. Ottens en Zoone, [c. 1725]. Blad 2, uitsnede


Bron: Rechterlijk Archief Middelharnis, inv. nr. 25, fl.107v, 3 april 1720

Geen opmerkingen:

Een reactie posten