dinsdag 25 september 2012

Teuntje Willemse Langbroek (1670-1713)

Over  de dievegge Teuntje Langbroek uit Middelharnis heeft Jan Both al uitvoerig geschreven maar ik wil haar toch graag ook een plekje geven op dit weblog.

Teuntje is de enige vrouw die in Middelharnis ter dood veroordeeld is, het vonnis is voltrokken op 16 december 1713.
Middelharnis was een hoge heerlijkheid wat inhield dat baljuw en leenmannen ook de zwaardere straffen zoals lijfstraffen en de doodstraf konden opleggen.De baljuw werd door de ambachtsheer aangesteld, de leenmannen kwamen uit de plaatselijke bevolking. Uit het vervolg blijkt dat de baljuw hoge straffen eiste maar dat de leenmannen minder ver wilden gaan in hun straf.
De doodstraf is in de periode 1621-1811 in Middelharnis drie keer voltrokken : in 1623, in 1700 en in 1713.
Vrouwen werden in het algemeen door de rechterlijke macht  coulanter behandeld dan mannen, dus Teuntje moet wel erg veel op haar kerfstok hebben gehad dat het tot een doodvonnis kwam.

Haar familie
Teuntje was een dochter van Willem Langbroek (ca.1645-1699) en Marijtje Koelkoop (1640-1703). Toen ze negentien was trouwde ze met Jacob Corstiaanse van Heest. Het huwelijk werd op 31 juli 1689 voltrokken. Het echtpaar had een zoon Willem Jacobse van Heest. In een van haar getuigenissen sprak ze over haar "kinders" maar alleen de naam van Willem is bekend uit de stukken.

Inbraak bij timmerman Willem van Aflaken (1689)
Ze was nog maar net getrouwd toen ze op 29 augustus 1689 twee boeken met zilveren sloten, een met een zilveren ketting, een bloedkoralen kettinkje met een gouden sluiting en een hemdrok met zilveren knopen ontvreemdde van de timmerman Willen van Aflaken (1). Ze verkocht het zilverwerk in Sommelsdijk voor negen gulden. De volgende dag stond Teuntje terecht. De baljuw eiste dat ze met de strop om haar hals gegeseld en gebrandmerkt zou worden en bovendien verbannen uit Holland en Zeeland met confiscatie van haar goederen. Het vonnis van de leenmannen viel milder uit: een half uur aan de kaak gesteld worden en voor tien jaar verbannen uit Middelharnis.

Diefstal van een hemd en enige boonstaken (1692)
Teuntje is niet lang weggeweest want in 1692 staat ze opnieuw terecht. Ze heeft een hemd gestolen van het bleekveld van Jacob Janse Kanse en boonstaken uit de boomgaard van Cornelis Rokus Kempe. De baljuw eiste dat ze in het openbaar door beulshanden gegeseld en gebrandmerkt en voor twintig jaar verbannen zou worden. De leenmannen legden haar geen lijfstraf op maar wel een verbanning voor vijftien jaar uit Middelharnis.

Diefstal van twee stukjes goud bij Isebrant Bilderbeecq (1695)
Opnieuw keerdeTeuntje lang voordat haar straf erop zat terug naar Middelharnis . Op zondag 10 juli 1695 stal ze onder kerktijd twee stukjes goud uit een kas. Ze werd veroordeeld tot geseling en brandmerken maar verzocht om gratie. In afwachting van de behandeling van haar verzoek werd ze opgesloten. Uiteindelijk is ze niet gegeseld maar wel een uur aan de kaak gesteld. Mogelijk speelde haar zwangerschap een rol bij de strafvermindering. Deze keer was de verbanning levenslang, niet alleen uit Middelharnis maar uit heel Holland en West-Friesland.

Inbraak bij Leendert Jacobse (1713)
Na haar verbanning uit Holland is Teuntje naar Zeeland gegaan. In Middelburg is ze op enig moment uit een hoerenkelder gehaald en naar het spinhuis gebracht waar ze minstens anderhalf jaar gezeten heeft.
Op 26 september 1713 heeft Teuntje ingebroken bij Leendert Jacobse. Ze woont dan al weer veertien tot vijftien jaar in Middelharnis zonder dat de autoriteiten hebben ingegrepen. Ze stal twee roodkoralen kettingen met sluitingen van zilver en goud, twee paar zilveren gespen, zes zilveren knoopjes, kleingeld en een bijbeltje met zilver beslag. Ze verborg de gestolen waar in huis. Na twee maanden heeft ze al het goud- en zilverwerk in een rode baaie vrouwenbroek genaaid met het doel de spullen stiekem naar Rotterdam te vervoeren. Voordat ze weg kon komen werd ze aangehouden.
Deze keer wilde Teuntje pas bekennen nadat ze gemarteld was. De baljuw eiste de doodstraf en dat haar dode lichaam buiten zou blijven liggen om anderen tot voorbeeld te strekken. Volgens het vonnis zou ze met een koord aan een paal gewurgd moeten worden en zou haar lichaam in een kist begraven moeten worden. Aldus geschiedde: op 16 december 1713 omstreeks 11.30 werd eerst een psalm gezongen en gebeden en vervolgens werd het vonnis voltrokken.
Haar goederen werden verbeurd verklaard. Een complete lijst van haar bezittingen is bewaard gebleven.

Vrouwe Justitia, symbool van de rechtspraak
beeld op het raadhuis van Middelharnis


De geschiedenis van de familie Jongejan in Middelharnis is in 1714 begonnen toen Arij Corneliz. Jongejan aangesteld werd als leraar bij de Mennonieten, de latere Doopsgezinde gemeente. Arij was dus nog net niet in Middelharnis toen Teuntje Langbroek in het openbaar werd terechtgesteld. Maar het kan niet anders of deze zeer uitzonderlijke gebeurtenis is hem wel ter ore gekomen.

Literatuur:
J.C. Both. Ze kon het stelen niet laten. Doodstraf voor een dievegge in Middelharnis. In: De Ouwe Waerelt 8(2008)23, 40-42
Jan Both. Criminaliteit en rechtspraak in de hoge heerlijkheid Middelharnis 1621 - 1811. Middelharnis 2001
Deels verschenen als feuilleton in Eilanden-nieuws september 2000 - maart 2001. (link verwijst naar PDF op de website van de Streekarchief Goeree-Overflakkee). In bijlage 2 de inboedel van Teuntje.

1. Wilhelmus van Aflaken, zoon van Louijs van Aflaken en Adriaenke Pieters. Hij werd gedoopt 21 juli 1658 in Sommelsdijk en trouwde met Bartholina van der Meerte. Op 11 maart 1685 werd hun zoon Louis gedoopt. Ca. 1702 is Willem via de Kaap richting Batavia vertrokken.
(gegevens van Cor Koene en Joke van Rumpt)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten