vrijdag 4 februari 2022

Desertie van zeevissers. De wetgeving van 1881 en enkele veroordelingen van vissers uit Middelharnis

In de jaren zeventig van de 19e eeuw was er een tekort aan vissers. Het leidde ertoe dat vissers soms op het laatste moment op een ander schip aanmonsterden als ze daar meer konden verdienden.

De ‘willekeurige wijze waarop de vissers zich dikwijls aan de eenmaal aangegane verplichtingen onttrekken’ was de reders een doorn in het oog. Er was behoefte aan een nieuwe wet om desertie tegen te gaan. Ook in Middelharnis zagen de reders verlangend uit naar nieuwe wettelijke voorschriften om dergelijk misbruik te keren (1) 

De wetgeving kwam in 1881 tot stand

Wet van den 28 junij 1881, houdende strafbepalingen tot beteugeling van desertie van zeevisschers

Artikel 1: De schepeling, die opzettelijk en wederregtelijk eene reis, waarvoor hij zich op een Nederlandsch zeevisscliersvaartuig heeft doen aanmonsteren , niet medemaakt, wordt, als schuldig aan desertie vóór den aanvang der reis, gestraft met gevangenisstraf van een tot veertien dagen.
Artikel 2: De schepeling, die opzettelijk en wederregtelijk eene reis, waarvoor hij zich op een Nederlandsch zeevisschersvaartuig verbonden heeft, niet verder medemaakt, wordt, als schuldig aan desertie gedurende de reis, gestraft met gevangenisstraf van een tot dertig dagen.

Artikel 3: De gezagvoerder van een Nederlandsch zeevisschersvaartuig, die, vóór het einde zijner verbindtenis, zich opzettelijk en wederregtelijk aan het voeren van het vaartuig onttrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een tot dertig dagen.

Artikel 4: De reeder, boekhouder of gezagvoerder van een Nederlandsch zeevisschersvaartuig , die een schepeling in dienst neemt, wetende dat er nog geene maand is verstreken sedert deze zich aan zijne verbindtenis voor een Nederlandsch zeevisschersvaartuig heeft onttrokken, op de wijze omschreven in artt. 1 of 2, wordt gestraft met gevangenisstraf van een dag tot drie maanden of geldboete van vijftig cents tot drie honderd gulden.(2).

 

Voor de visserij van Middelharnis had deze wet vooralsnog geen betekenis. Het verplichte aanmonsteren werd pas in 1912 ingevoerd.

Rechtszaken tegen Middelharnisse vissers:

Een 28 jaar oude visser verscheen in de zomer van 1887 niet aan  boord van de logger Excelsior van Schiedam. Hij werd door de Arrondissementsrechtbank van Rotterdam veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.

Een visser van 29 jaar werd in 1899 veroordeeld tot zeven dagen gevangenisstraf wegens desertie van een vissersvaartuig.

Vier gevallen van desertie vermeldt in de kranten van 13 maart 1912. Dinsdag 19 maart zullen voor het eerst vier personen terechtstaan wegens desertie van boord van een Nederlands vissersvaartuig. In juni werd een persoon van Middelharnis naar de gevangenis in Rotterdam opgebracht om zeven dagen gevangenisstraf te ondergaan. (4)

In 1912 werd proces-verbaal opgemaakt tegen een Middelharnisse visser wegens desertie van de Vlaardingen 22, schipper D. Wapenaar. (3).

De beide vissers uit onderstaand bericht uit december 1914 werden vrijgesproken. Ze durfden niet aan boord te gaan van de sloep VL 182 Anna en Nico uit vrees voor oorlogsschepen en mijnen.


Maasbode, 2 en 9 december 1914.



1. Verslag van den toestand der zeevisscherijen (1876)54.
2. Staatsblad (1881) 98. Wet van den 28 junij 1881, houdende strafbepalingen tot beteugeling van desertie 
3. Vlaardingsche courant, 18 januari 1888 ; Rotterdamsch Nieuwsblad, 25 januari 1899; Onze Eilanden, 14 september 1912.
4. Vooruit en MAS, 13 maart 1912, Onze Eilanden, 8 juni 1912.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten