Op verzoek van boekhouder Leendert van den Tol hebben de bemanningsleden van twee gaffelschuiten - voor zover meerderjarig - verklaringen op laten tekenen over hun contacten met Engelse oorlogsschepen in maart 1798. De gaffelschuiten
mochten -al dan niet na het tonen van hun Deense papieren aan de schepen van de
Engelse marine- hun weg ongemoeid
vervolgen.
De attestatie van
de bemanning van de Jacob Johannis
heeft de volgende inhoud:
Op 17 maart 1798
verschenen voor Hendrik Matse en Hendrik Monté, schepenen van Middelharnis,
Adrianus Verhaege, stuurman, Cornelis Buurveld, Marinus den Boer, Jillis Tulp,
Jacob Joostzn Krijger, Willem Viskil, Heijmen Vermaas, Cornelis Verhaege en
Hendrik Pas, allen matrozen onder Deense vlag, ter visvangst varende van deze
plaats op de gaffelschuit de Jacob
Johannis.
Op verzoek van Leendert van den Tol verklaren ze ten zuidoosten van
Texel op vrijdag 9 maart een Engelse driemast logger gezien te hebben die
zestien stukken geschut aan boord had. Er waren vijf andere gaffelschuiten uit
Middelharnis bij van de stuurlieden Aren Wafelbakker, Bastiaan Langbroek,
Hendrik van Daalen, Leendert Buurveld en Pieter Groen. De Engelse logger was
bezig een tweemast brik te visiteren die onder Zweedse vlag voer. Daarna kwam
de sloep, die bij de logger hoorde, met een officier en vijf manschappen naar de
schuit van Adrianus Verhaege. De officier informeerde naar de herkomst van de visschuit,
vroeg naar de visvangst en vertelde dat hij de opdracht had van de Admiraliteit
van Engeland om alle vissers van Oostende en Duinkerken te nemen, maar om de
Hollandse vissers met rust te laten.
De officier wenste de vissers een goede
reis en keerde naar zijn schip terug. Op de terugreis naar de haven, op 15
maart 1798 tussen twee en drie uur in de middag, vissend ter hoogte van Goedereede,
samen met de schuit van Bastiaan Langbroek, heeft de bemanning van de Jacob Johannis op grote afstand nog twee
grote Engelse oorlogsschepen gezien.
De attestatie van
de bemanning van de Goede Verwachting :
Op 17 maart 1798
verschenen voor Hendrik Matse en Hendrik Monté, schepenen van Middelharnis,
Leendert Koudijzer, stuurman, Jacob Koudijzer, Jan Dubbeld, Marinus Koudijzer,
Leendert Simonsz Koudijzer, Jan Pietersz de Bloeme, Laurens van der Put, Arij
Gouwman, Abram van der Waal en Paulus de Kooning, allen matrozen onder Deense
vlag, ter visvangst varende van deze plaats op de gaffelschuit de Goede Verwachting.
Op verzoek van Leendert
van den Tol verklaren ze dat ze op donderdag 15 maart op thuisreis samen met
gaffelschuit van Herman Koert, de Goedereede een uur ten zuiden van hen, op een
diepte van elf tot twaalf vadem, drie vrij zware Engelse oorlogsschepen in het
gezicht kregen. Een van de schepen maakte jacht op hen maar kreeg averij. Een
tweede schip met ongemene spoed op hen af. Een Engelse officier is met een
sloep vergezeld van zeven manschappen aan boord gekomen en hij vroeg naar de
scheepspapieren. Ze hebben de papieren bekeken en in orde bevonden. De officier
vroeg vervolgens naar de papieren van de gaffelschuit van Herman Koert;
Leendert Koudijzer antwoordde dat Koert dezelfde papieren had.
De officier
vertelde nog dat zijn schip 64 stukken geschut en negenhonderd man aan boord
had en dat hij zeven dagen geleden uit Duinkerken gezeild was. Vervolgens
kwamen de manschappen uit de sloep met geld in hun hand vragen om vis te kopen.
Ze hebben een ‘zoode visch’ gekregen maar hoefden er niet voor te betalen.
Bron:
Rechterlijk Archief Middelharnis, inv. nr 30, 17 maart 1798
Ook vermeld in diverse kranten, bijvoorbeeld Amsterdamsche Courant, 22 maart 1798
Geen opmerkingen:
Een reactie posten