zaterdag 15 december 2012

Het vergaan van de sloep Middelharnis, deel 6. De toedracht.



Op vrijdag 8 november 1872 is de sloep Middelharnis tegelijk met de Vijf Gebroeders, schipper Gerrit Langbroek, ter visvangst naar de Noordzee vertrokken. In de winter voeren de sloepen van Middelharnis een aantal keren uit om verse vis te vangen. De Middelharnis was vertrokken voor de plompteelt.

"Bij deze wijze van vischvangst is elke matroos voorzien van een lijn, aan welke een lood is verbonden met een beugeltje, aan hetwelk twee garens met visch-haken met aas zijn vastgehecht. Bij het in zee werpen veroorzaakt dit visch-tuig een geluid, waarnaar deze teelt plompteelt genoemd wordt" (1).

In de omgeving van Terschelling werd in de winter vooral schelvis gevangen. De methode die men hiervoor gebruikte was dus niet de gebruikelijke beugvisserij.


De ramp heeft zich voltrokken op de avond van dinsdag 12 november. De 12e en 13e november 1872 waren de weersomstandigheden extreem slecht ten noorden van Nederland en Duitsland.

In de Leeuwarder courant bijvoorbeeld (12-01-1873) werd gemeld dat de Oostzeekust op 12 november door een verschrikkelijke stormvloed werd geteisterd. "De ellende en de nood der ongelukkigen zijn onbeschrijflijk".

Deze overstroming staat bekend als "Ostsee Sturmhochwasser 1872" en werd veroorzaakt door een dagenlang aanhoudende harde westenwind die omsloeg naar een orkaan. Ongetwijfeld was hier in het gebied waar de sloep Middelharnis voer ook wat van te merken.


De eerste berichten over de ramp met de sloep Middelharnis in de kranten van begin december 1872 luidden:


"Ruim veertien dagen geleden is de sloep het laatst gezien door een andere van hier varende vischsloep; de schuit had toen met hooggaande zeeën te worstelen en tweemaal achtereen was het zeil stuk geslagen". "Vermoedelijk is zij in den nacht tusschen 12 en 13 November overzeild of door een stortzee overvallen". 

Hendrik de Korte heeft de toedracht uitgebreid beschreven. Hij wordt geciteerd in het boek van Arjanus Faasse, Zee en eiland op pagina 83.


"1872. De sloep van Cornelis Smit gebleven. Hiervan is het volgende bekend. Twee Middelharnisse sloepen, waarvan Smit aan de lij van de andere was, waren bezig de zeilen te reven, wat door de Middelharnissers zwichten werd genoemd. Toen het begon te stormen werd het uitzicht door de sneeuwbuien belemmerd. Bij het zwichten moest één der matrozen achter op de giek de steekhout van het derde rif doorsteken. Op de andere sloep kon men zien wie dit deed. Er kwam weer een zware sneeuwbui opzetten en men geraakt elkander uit het oog. Plotseling kwam er een groot zeilschip recht voor de wind varende rakelings achterom. Dit schip dat een grote snelheid had, voer recht op de plaats aan waar Smit zich met zijn schip bevond. Toen de bui weer over was, was er van de sloep van Smit niets meer te zien. Smit is nooit meer binnengekomen en zeer waarschijnlijk door het zeilschip overvaren. De kapitein van het schip handelde tegen de wet van het uitwijken, welke wet voorschrijft dat men met onvoldoende uitzicht slechts matige vaart mag lopen. Deze onvoorzichtigheid kostte dertien mensen het leven".

Dat er dertien mensen aan boord waren heeft De Korte zonder meer aangenomen omdat dit de normale omvang van de bemanning was. De bronnen uit de tijd zelf maken melding van twaalf opvarenden.


Getuigenissen die werden afgelegd voor de kantonrechter wanneer een nabestaande ging trouwen om aan te tonen dat de echtgenoot of vader van de bruid of bruidegom overleden was geven hetzelfde relaas verkort weer.

In deze verklaring uit 1891, dus bijna twintig jaar na dato, is 1873 dus een verkeerde datum genoemd.





Huwelijksbijlage bij het huwelijk van Jacob Don en Pietertje Vijfhuize
Sommelsdijk 1891, akte 16








1. B. Boers. 'Beschrijving Van Het Eiland Goedereede En Overflakkee' . Sommelsdijk, J. Jongejan, 1843, p. 272

Geen opmerkingen:

Een reactie posten