dinsdag 21 mei 2013

Van den Hoek, schippers op de sloepen van Middelharnis 1866-1912

Veel schippers van de vissersvloot van Middelharnis aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw heetten Van den Hoek. Deze naam kwam eerder niet voor onder de vissers van Middelharnis. Uit de burgerlijke stand en het bevolkingsregister blijkt dat het om zeven broers gaat die visscherstuurman waren. Zie de vorige tekst op dit weblog.

Cornelis van den Hoek, de vader van de gebroeders van den Hoek was landarbeider in Dirksland, later pakhuisknecht en winkelier in Middelharnis. Zijn zeven zoons werden allemaal schipper op een sloep uit Middelharnis.

Op de onderstaande pagina zien we (van oud naar jong):

1. Jacob van den Hoek (1844-1917) schipper van de MD 16 Op Hoop van Zegen  van Kolff
2. Huibrecht van den Hoek (1845-1931) schipper van de MD 18 Zeemanshoop van reder Kolff
3. Jakobus van den Hoek (1849-1935) schipper van de MD 3 Nijverheid van Slis
4. Cornelis van den Hoek (1851-1932) schipper van de MD 28 Vertrouwen van Slis
5. Jan van den Hoek (1856-1929) schipper van de MD 8 Willem de Zwijger van Slis
6. Willem van den Hoek (1860-1910) schipper van de MD 2 Maria Cornelia van reder Slis





Pagina 1887-1889 uit: De Sloepen van Middelharnis, 1834-1923 (1)

7. Dirk van den Hoek (1861-1943) was van 1894 tot en met 1896 schipper op de MD 6 Titia Jacoba van Slis.
Zijn schoonvader Jan van der Put was ook schipper.

De eerste die schipper werd was Jacob. Hij was in 1866 op de leeftijd van 22 jaar al schipper van de sloep Op Hoop van Zegen, toen MHS 1.  Hij is rond 1900 gestopt en toen nog pakhuisknecht geworden. Jacob is eind 1866 getrouwd. Zijn schoonvader was Hendrik Langbroek, die eveneens schipper was. We zien hem op bovenstaand overzicht als schipper van de MD 32 Eben Haëzer.
Cornelis was eveneens al schipper (visser-stuurman) ten tijde van zijn huwelijk in 1875 (akte 3) op 23-jarige leeftijd. Ook zijn schoonvader Glijn Langbroek was schipper geweest.
Hetzelfde geldt voor Jan die in 1879 trouwde (akte 8) : hij was 23 jaar en visser-stuurman toen hij trouwde.
Willem was 28 jaar toen hij in 1888 trouwde, hij was in 1887 of al eerder schipper geworden.

Van de volgende generatie is Cornelis van den Hoek Jzn. in 1901 en 1902 vermeld als schipper van de MD 15 Poolster van Kolff. Dit was de zoon van Jacob van den Hoek en Johanna Langbroek, getrouwd met Willemtje Jongejan (zie bericht van 17 februari 2012).

De laatste vermelding van schippers met de naam Van den Hoek is in 1912 toen de vloot nog maar uit negen sloepen bestond:
Jacobus van den Hoek op de MD 2 Prinses Juliana van Slis
Jan van den Hoek op de MD 4 Theodora Emmerentia van Slis

Zonen van landarbeider werden schipper
De loopbaan van de zoons van Cornelis van den Hoek en Cornelia van Okkenburg is bijzonder. Gebruikelijk was dat vissers zonen van vissers waren en dat de vader uit Middelharnis kwam. Cornelis van den Hoek was echter een landarbeider uit Dirksland. Er was duidelijk sprake van maatschappelijke stijging: een visser stond hoger in aanzien dan een landarbeider en een schipper was de hoogste in rang op een vissloep, iemand met veel verantwoordelijkheid en een hogere verdienste dan de matrozen.
In 1887 was op zeven van de twintig sloepen van Middelharnis een Van den Hoek schipper.
Er zijn verschillende factoren die bij dit maatschappelijk succes een rol gespeeld hebben.
1. Toen de broers Van den Hoek volwassen werden vanaf ca. 1865 groeide de vissersvloot en daarom was er ruimte voor nieuwkomers
2. Vader Cornelis toonde initiatief door het bestaan als landarbeider in Dirksland vaarwel te zeggen en in Middelharnis te gaan werken
3. Vader Cornelis ging werken als knecht bij een wijnpakhuis, dat moet bij Kolff de reder geweest zijn. De jongens waren zodoende in beeld om al vroeg naar zee te gaan. Ze groeiden op in de nabijheid van de haven
4. Partnerkeuze. Drie van de zeven broers trouwden een dochter van een schipper.
5. De vaardigheden en de karaktereigenschappen om als schipper te kunnen functioneren.

Ik vermoed dat ze zich vooral op dit laatste punt onderscheiden hebben. Arjanus Faasse beschrijft schipper Jan van den Hoek in zijn boek "Zee en eiland" op pagina 114 en 115.
Hij komt naar voren als iemand met natuurlijk gezag, weinig spraakzaam, beheerst, oprecht, vroom en streng. Het zullen deze eigenschappen geweest zijn die zijn broers ook in meer of mindere mate hadden en die maakten dat ze schipper werden en gedurende lange tijd bleven.

In de winter van 1910/11 voer ik op de Theodora-Emmerentia, de M.D. 4. Schipper Jan van den Hoek, een broer van Willem van den Hoek van de Luctor et Emergo, die kort geleden "gebleven" was. De. M.D.4 was een ijzeren of stalen anderhalf-master, grijs geverfd en het was de snelst varende sloep van de vloot. Jan van den Hoek was een "gelukkige" schipper, een echte mannetjesputter ter zee, zonder pretenties schipper bij de gratie Gods, een vanzelfsprekende gezagsdrager, ongeforceerd, natuurlijk. Napoleon heeft eens gezegd : Frankrijk ben ik. Jan van den Hoek zei niks, maar hij was de beugvisserij.
Van de kleine "grote man", stevig gebouwd en stoer met de handen in de zakken van de wijde zeemansbroek, rammelende met de sleutels, ging gezag en invloed uit. Met de grijze, strenge maar toch ook niet onvriendelijke ogen regeerde hij niet alleen de bemanning, maar ook zou men haast gezegd hebben: het weer. Onder collega's had zijn stem een doorslaggevende betekenis. Ik heb hem nooit in paniekstemming gezien. Zelfs in hachelijke situaties kon hij zich nog beheersen. Zijn bevelen werden stipt uitgevoerd. Niemand dacht eraan het anders te doen, het was altijd goed. Als hij mij een schouderklopje gaf (dat gebeurde niet vaak) was mijn dag weer goed. Volgens mij was hij een oprecht en vroom man, maar streng. 

De wederwaardigheden van de broers van den Hoek als schipper zijn te volgen aan de hand van de artikelen van Rinus van Dam als het gaat om averij, ongevallen en rampen. (2).

Averij
De jonge schipper Jacob van den Hoek, begonnen toen hij 22 jaar was in 1866, liep in zijn tweede jaar (27 maart 1867) averij op aan de mast van de sloep Op Hoop van Zegen.
Jan van den Hoek, schipper van de Willem de Zwijger, had op 14 maart 1880, ook aan het begin van zijn loopbaan, een kapotte mast. In 1912 liep hij averij op met de Theodora Emmerentia, de MD 4 van Slis.
Cornelis van den Hoek had op 2 november 1894 met de MD 28 Vertrouwen van Slis een gebroken mast en een beschadigde jol. In april 1911 maakte hij zijn laatste reis met deze sloep


Vooruit, 12 april 1911


Aanvaring
Jacobus van den Hoek kwam op 10 februari 1908 met De MD 2 Doggersbank van rederij Slis in aanvaring met een Engelse stoomtrawler. De gehele bemanning kon worden gered.
Zie bericht van 17 maart 2017.

Man over boord
In 1882 is Jeroen Langbroek (1866-1882) geboren 28 augustus 1866, zoon van Simon Langbroek en Neeltje van der Sluis, bij het neerhalen van de stagfok overboord geslagen en verdronken. Dit gebeurde op  de MD 1 Waakzaamheid, schipper Jacobus van den Hoek.
Op 27 januari 1894 is Pieter Faasse (1862-1894) geboren 18 maart 1862 in Sommelsdijk, op de MD 7 Toekomst (voorheen Avenir) schipper Jan van den Hoek, bij het uitdraaien van het achterlicht overboord gevallen en verdronken. Hij was 31 jaar oud. Hij was in 1885 gehuwd met Elizabeth Groen. Ze hadden drie kinderen: Adrianus (1887), Hendrik (1890) en Willemtje (1892).
Op 28 november 1910 is Geerit van Dijk (1892-1910) geboren 29 augustus 1892, zoon van Stoffeltje van Dijk en Elizabeth Cornelia Rasenberg, van de MD 28 Vertrouwen schipper Cornelis van den Hoek, bij goed weer overboord gevallen en verdronken. Hij was achttien jaar oud. Vader Stoffeltje van Dijk was touwslager, het gezin is in 1915 naar Vlaardingen vertrokken.


De MD 7 Toekomst overvaren in 1899
De Toekomst met schipper Jan van den Hoek is in mei 1899 in het Skagerrak met dichte mist overvaren door een Noorse bark. Drie opvarenden die probeerden over te springen op het Noorse schip de Zorida zijn verdronken. Het betreft Jan de Man (1863-1899), Arend de Koning (1864-1899) en Leendert Koster (1863-1899). Laurens van Gelder (1849-1899) raakte gewond en is enkele uren later overleden. Leendert Koster was een zoon van Dirk Koster en Bastiana van Eeuwen, hij was in 1886 gehuwd met Dirkje de Ruiter. 

De ramp met de Luctor et Emergo januari 1910
Bij deze ramp zijn schipper Willem van de Hoek (1860-1910)  en Cornelis van den Hoek (1877-1910) zoon van Hubrecht, verdronken. De volgende tekst is overgenomen uit het  tweede artikel van Van Dam p. 39.



Op 15 januari 1910 vertrok de vissloep MD 1, Luctor et Emergo van rederij P.L. Slis en Zn. ter visvangst (kabeljauw, heilbot en schelvis) vanuit de haven van IJmuiden. Op 24 januari bevond het schip zich in de omgeving van de Doggersbank. Op dat moment woedde er een orkaan tussen de Britse eilanden en Scandinavië. Dit noodweer werd de Luctor et Emergo fataal. Schip en bemanning keerden niet meer terug van dit gebied, dat bekend stond als het ‘Brielsche kerkhof’, nadat er jaren eerder een groot aantal vissersschepen uit Den Briel in een hevige storm was vergaan. Het betrof schipper Willem van den Hoek, ouweman Pieter van den Berg, matrozen Leendert Kattestaart, Adrianus van den Nieuwendijk, Cornelis van den Hoek, Adrianus Jongejan, Gerrit Jongejan en Krijn van Gelder, en de jongens Machiel Onderdelinden, Arie van den Tak, Jan Don, Arie de Koning en Marinus Onderdelinden. 
Schipper Jacobus van den Hoek, broer van de omgekomen schipper, had de Luctor et Emergo op 22 januari 1910 ‘s avonds om elf uur gepraaid op circa 55 NB, 04 OL, benoorden de Doggersbank. De laatste die het schip had gezien was schipper Hermanus van Selm van de VL 176 in de avond van 23 januari. De Luctor et Emergo was een 34 jaar oude houten sloep, gebouwd bij de werf W.v.d. Windt te Vlaardingen, die gebreken vertoonde. Bij zwaar weer lekte het schip zodanig dat er voortdurend gepompt moest worden en op de werf was de sloep tijdens reparatiewerkzaamheden een keer omgevallen, wat de zeewaardigheid niet ten goede kwam. Hierdoor ontstond ook in de pers nogal wat deining. Het gerucht ging dat het schip zou zijn ‘weggebracht’, wat wil zeggen dat het moedwillig naar zee zou zijn gestuurd, in de verwachting dat het zou vergaan en het verzekeringsgeld geïnd konden worden. Het was de tijd van Herman Heyermans’ drama ‘Op Hoop van Zegen’ (1900), waarin de visserijreders in een slecht daglicht werden gesteld. In het verslag van de Raad voor de Scheepvaart, werd dit echter weerlegd en geconstateerd dat het schip wel degelijk aan de eisen van zeewaardigheid had voldaan.

Bronvermelding:
1. De sloepen van Middelharnis, 1834-1923. Handgeschreven overzicht, auteur onbekend. Aanwezig in Maritiem Museum Rotterdam, 64 p.  Compleet vanaf 1887.
2.Dam, M.J. van. Luctor et Submergor; scheepsrampen en ongevallen op de Middelharnisse vissersvloot. In: De Ouwe Waerelt, 11(2011) 32, pp.37-45 en 11(2011)33, pp.37-45.


2 opmerkingen:

  1. Geachte heer, mevrouw,
    Wat enorm leuk om deze informatie te vinden. Ik ben een afstammeling van deze familie van den Hoek . Met vriendelijke groet.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Fijn dat u deze informatie over uw familie gevonden heeft. Mocht u over foto's beschikken om erbij te zetten dan hou ik me aanbevolen.
    Groet,
    Marlies Jongejan

    BeantwoordenVerwijderen