vrijdag 9 maart 2012

Het logement op de Westdijk

Van Aalst was een koopman in koperwerk die in de periode 1904-1918 een groot deel van Nederland bereisde. Hij maakte altijd aantekeningen van zijn ervaringen, die zijn uitgegeven onder de titel "Onder Martieners en Bietsers". Hij verhaalt ook over een bezoek aan het eiland.
Het logement op de Westdijk was op de plek waar Kees Jongejan later zijn schildersbedrijf had 


Ik vertrok naar Hellevoetsluis, ventte daar dien dag en ging toen over naar het eiland Flakkee. In den namiddag kwam ik te Middelharnis aan. Op de Westdijk bekwam ik slaapplek. Het was er een grote rotzooi, een vuile zwijneboel. De vrouw dronk vreselijk en was dagelijks onder den invloed. Het was wel eens gebeurd, dat zij op een wagentje dronken werd thuisgebracht. De logementbaas, een afgeleefde, oude man, liet den boel maar gaan zo het wilde. Hij zorgde, dat het boeltje zo’n beetje staande bleef. Aan de zaak werd hoegenaamd niets gedaan. In de vier dagen, dat ik er was, is er geen vloerveger over de vloer geweest. Toch was er veel volk. Er werd gekaart en gezopen, anders niet. Ik trof daar ook nog dien Willem uit Gouda aan, die toen haast werd doodgestoken. Hij was mij thans zeer dankbaar, nu hij wist, wat ik voor hem gedaan had. Hij had nu een vrouw bij hem, die hem nogal onder de plak hield. Zij had gelukkig de broek aan. Er was ook een colporteur die met afleveringen (romans) ventte. Hij had zijn vrouw bij zich. Die twee waren bij de bazin goed gezien: zij hielden het vlees goed onder de pekel. Het dorp was erg netjes. ’t Was een zeer goed slag volk. Zij leefden van de landbouw en van de visserij. Er waren, geloof ik, ook nog touwbanen. Ik verdiende er goed mijn brood. Het Flakkeese volk houdt van een pronkje en vooral koperwerk. Zeer veel geld verdiende ik dan ook op dit eilandje.


Na vier dagen vertrok ik naar Ouddorp. Daar kon je tenminste zeer goed zijn. Het was maar een klein, doch zindelijk logementje en goeie mensen. Ik vertrok van Ouddorp naar Oude-Tonge; er was daar een zeer vuil logement. Daar hield men veel bietsers, doch er werd nooit gedronken of ruzie gemaakt





H. van Aalst. Onder Martieners en bietsers, dertig jaar uit mijn leven in volkslogementen en in de woonwagen. Rotterdam , ca. 1942. P. 110


Martieners zijn zwervende logementklanten
Bietsers zijn bedelaars

Geen opmerkingen:

Een reactie posten