Maarten van Delft, geboren 1890 (zoon van Sara Jongejan en Geerit van Delft, zie tekst van 10 februari 2012 op dit weblog) groeide op in de tijd dat de visserij in Middelharnis al op zijn retour was.
Vanaf 1890 neemt het aantal mensen dat een bestaan buiten het eiland zoekt toe. Voor een jongen van zijn leeftijd was de keuze voor het beroep van visser in 1900 al niet meer vanzelfsprekend. Men was er zich van bewust dat er ook mogelijkheden buiten de vissersgemeenschap waren en dat het beroep van visser, dat al generaties lang door dezelfde families werd uitgeoefend, weinig toekomstperspectief bood.
Vanaf 1890 neemt het aantal mensen dat een bestaan buiten het eiland zoekt toe. Voor een jongen van zijn leeftijd was de keuze voor het beroep van visser in 1900 al niet meer vanzelfsprekend. Men was er zich van bewust dat er ook mogelijkheden buiten de vissersgemeenschap waren en dat het beroep van visser, dat al generaties lang door dezelfde families werd uitgeoefend, weinig toekomstperspectief bood.
Zijn vader was visser en bij zijn oom die schipper was maakte hij zijn “speelreisje” toen hij tien was, bedoeld om te proberen of het beviel. De reis viel tegen. Hij wilde net als zijn broer timmerman worden, maar kon geen leerplaats vinden op Flakkee en ging toch naar zee.
De bemanningsleden van een sloep waren altijd “aandeelhouder” geweest: ze deelden in de opbrengst van de vangst en ook in het verlies. De besomming werd –na aftrek van de kosten- in 18 delen verdeeld. De reder kreeg 6 delen, de schipper 1 1/6, de matrozen elk 1 deel en de rest ging naar de overige bemanningsleden, de jongens. Varen “op zegen” of “op deel” heette dit systeem. Toen schakelden de reders over op een andere beloning: de monsterrol. Vissers werden van onderaannemer nu werknemer in loondienst. Aan de traditionele arbeidsverhoudingen kwam een eind.
Maarten voelde er niks voor om voor een jaar te monsteren. Toen de schipper er 100 gulden bij deed ging hij akkoord, hij verdiende als 20-jarige bij Kobus van den Hoek 300 gulden per jaar. Hij moest daarvoor in voor- en najaar ook nog vier weken aan het onderhoud van het schip werken.
De crisis in visserij vanaf ca.1910 is volgens Maarten ook te wijten aan de arbeidsomstandigheden. Soms moest je op een schip 30-40 uur achter elkaar werken, er was geen CAO.
Hein Dubbeld en Maarten van Delft stopten ermee en de sloep kon door personeelsgebrek niet uitvaren. Reder Slis beklaagde zich bij de vader van Maarten, maar hij was al 21 en zijn motto werd:
“De waereld is grôôt genog”
Hij zag mogelijkheden om te veranderen, veel vissers uit Middelharnis waren hem voorgegaan. Maarten van Delft is naar Rotterdam vertrokken en daar bootwerker geworden. Later ging hij naar IJmuiden.
bron:
Interview met een inwoner uit Middelharnis, ZB 1900E08B
Geen opmerkingen:
Een reactie posten